cao hp
1 april 2012 t/m 31 maart 2013
# cao hp
considerans
HEMA B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen HEMA als partij ter ene zijde
en
de werknemersorganisaties te weten:
∞ FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht,
∞ CNV Dienstenbond, gevestigd te Hoofddorp;
∞ Vereniging HEMA Personeel2, gevestigd te Barendrecht;
hierna tezamen te noemen de werknemersorganisaties als partijen ter andere zijde
verklaren overeen te komen de inhoud van de hoofdstukken 1 tot en met 20 van deze CAO met bijlagen.
Aldus overeengekomen op 22 maart 2013. De CAO-tekst is opge- maakt in drievoud en door partijen getekend te Amsterdam op 26 maart 2013.
# X.X.
X.X. xxx Xxxxxx I. Eddini
voorzitter directie hoofd human resources
FNV Bondgenoten CNV Dienstenbond Vereniging HEMA
Personeel2
X. Xxxxxxx X. Xxxxxxxxx X. Admiraal
X.X. xxx Xxxxxx
inhoud
hoofdstuk 2 verplichtingen van werkgever en medewerker 5
hoofdstuk 3 begin en einde van de arbeidsovereenkomst 6
hoofdstuk 8 vakantie en bijzonder verlof 11
hoofdstuk 9 kostenvergoedingen 14
hoofdstuk 12 arbeidsongeschiktheid (eerste ziektedag voor 1 januari 2004) 18
hoofdstuk 12a arbeidsongeschiktheid (eerste ziektedag op of na 1 januari 2004) 19
hoofdstuk 14 collectieve ongevallenverzekering 21
hoofdstuk 15 bedrijfsspaarregeling 22
hoofdstuk 16 pensioenregeling met ingang van 1 januari 2007 22
hoofdstuk 17 uitkering bij overlijden 23
hoofdstuk 19 klacht- en beroepsrecht 24
bijlage 3 ziekteverzuim controlereglement 27
bijlage 6 overige (protocollaire) afspraken 31
inleiding
artikel 1.1 definities
Hierna volgen enkele definities van begrippen, die op meerdere plaatsen in deze CAO worden gehanteerd.
Begrippen, die uitsluitend betrekking hebben op één bepaalde rege- ling worden in de betrokken paragraaf gedefinieerd.
1. werkgever:
HEMA B.V.
2. medewerker:
een bij werkgever in dienstverband werkzaam persoon.
3. werknemersorganisatie(s):
de werknemersorganisatie(s) die partij is(zijn) bij deze cao.
4. normale dagelijkse arbeidsduur:
het aantal uren dat de medewerker volgens het rooster op een dag arbeid verricht.
Dit aantal bedraagt maximaal 9 uur, ook op de dag met de (we- kelijkse) koopavond, waarbij rusttijden van 15 minuten of meer niet tot de arbeidsduur behoren.
5. normale wekelijkse arbeidsduur:
de normale wekelijkse arbeidsduur bedraagt 40 uur.
In deze CAO wordt uitgegaan van de medewerker met een overeengekomen wekelijkse arbeidsduur van 40 uur. Indien op grond van de individuele arbeidsovereenkomst de bedongen arbeidsduur minder bedraagt dan 40 uur per week, zijn de be- palingen van deze CAO naar evenredigheid van de individuele arbeidsduur op overeenkomstige wijze van toepassing, tenzij bij de desbetreffende artikelen anders is vermeld.
6. normale dagelijkse arbeidstijd:
deze tijden zijn gelegen op maandag tot en met vrijdag tussen
07.00 en 19.00 uur, op de dag van de (wekelijkse) koopavond echter tussen 07.00 en 21.00 uur en op zaterdag en zondag tussen
07.00 en 18.00 uur.
7. rooster:
een overzicht, waarin arbeids- en rusttijden voor de individuele medewerker zijn vastgelegd.
8. salaris:
het tussen werkgever en medewerker overeengekomen bruto maandloon.
9. inkomen:
de som van salaris.
10. jaarinkomen:
het van 1 januari t/m 31 december verdiende inkomen, verhoogd met vakantietoeslag en kerstgratificatie, dan wel variabele ein- dejaarsuitkering.
11. totaal vast inkomen:
het tussen werkgever en medewerker overeengekomen bruto maandsalaris, maal 12, verhoogd met vakantietoeslag en voor medewerkers die voor 1 januari 2002 in dienst zijn getreden van werkgever, kerstgratificatie.
12. feestdag:
Nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag, beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van X.X. xx Xxxxxxxx officieel wordt gevierd en 5 mei in de door de Stichting van de Arbeid aangewezen lustrumjaren.
13. diensttijd:
de tijd die een medewerker in dienstverband bij werkgever werkzaam is, met inachtneming van de volgende bijzondere bepalingen:
∞ Een dienstverband wordt als aaneengesloten beschouwd als de arbeidsovereenkomsten elkaar binnen 4 weken zijn opgevolgd.
∞ Dienstjaren opgebouwd bij werkmaatschappijen van het voormalig KBB-concern, tellen mee indien de medewerker voor 6 juli 2007 in dienst is getreden bij HEMA.
∞ Dienstjaren opgebouwd bij werkmaatschappijen van het voormalig Vendex-concern, tellen mee indien de medewer- ker ná 1 juli 1999 in dienst is getreden van HEMA dan wel een andere werkmaatschappij van het voormalig KBB-concern, mits de medewerker voor 6 juli 2007 in dienst is getreden bij HEMA.
∞ Tevens wordt onder diensttijd verstaan de tijd die de mede- werker destijds aaneengesloten als hulpkracht werkzaam is geweest bij werkgever dan wel een andere werkmaatschap- pij van het voormalig KBB-concern, in de periode 1 januari 1992 tot 1 oktober 1997.
∞ Xxxxxxx van overname van een bedrijf, wordt de diensttijd berekend vanaf de indiensttredingsdatum bij het overgeno- men bedrijf.
14. partner:
x. xx xxxxxxx met wie de medewerker is gehuwd; of
b. de ongehuwde persoon die als partner van de medewerker is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand; of
c. de ongehuwde persoon met wie de medewerker een geza- menlijke huishouding voert en welke persoon niet in rechte lijn of tot en met de tweede graad van de zijlijn aan de medewerker verwant is.
artikel 1.2 duur van deze overeenkomst
1. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van twaalf maanden, beginnend 1 april 2012 en eindigend op 31 maart 2013.
2. Als geen der partijen uiterlijk een maand voor het tijdstip waarop deze overeenkomst eindigt, de wederpartij schriftelijk heeft te kennen gegeven de overeenkomst te beëindigen, wordt deze telkens stilzwijgend verlengd voor de duur van een jaar.
3. Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, kunnen partijen deze overeenkomst tussentijds opzeggen, met inachtne- ming van een opzegtermijn van 1 maand. Van de kant van werk- gever kan deze overeenkomst worden opgezegd wanneer de financieel-economische ontwikkelingen c.q. resultaten daartoe noodzaken.
artikel 1.3 doel en werkingssfeer
1. De CAO is van toepassing op medewerkers in dienst van werk- gever, wier functie volgens de bepalingen volgend uit artikel
5.1 is ingedeeld in een der functiegroepen aangeduid met de Romeinse cijfers I t/m IV.
2. Deze CAO is niet van toepassing op medewerkers die, anders
dan krachtens detachering, werkzaam zijn in een horecavesti- ging, welke buiten een winkelvestiging is gesitueerd en daarmee geen organisatorische eenheid vormt.
3. De inhoud van deze CAO is voor alle medewerkers openbaar.
4. Deze CAO maakt integraal deel uit van elke individuele arbeids- overeenkomst. Deze CAO geldt als standaard-CAO; dit betekent dat het niet is toegestaan om van deze CAO af te wijken.
hoofdstuk 2
verplichtingen van werkgever en medewerker
artikel 2.1 verplichtingen van werkgever
1. Werkgever zal alle uit deze CAO voortvloeiende verplichtingen te goeder trouw nakomen.
2. Werkgever zal geen medewerker in dienst nemen of houden op voorwaarden die in strijd zijn met het bepaalde in deze CAO.
3. Beleid is dat parttime werken binnen het bedrijf van werkgever mogelijk is. Naarmate de elementen communiceren, coachen en coördineren meer aanwezig zijn in een functie, zal werken in deeltijd moeilijker te realiseren zijn. Ieder verzoek tot parttime
werken zal op zijn eigen merites worden beschouwd. Werkgever verwacht van betreffende medewerkers die een dergelijk ver- zoek doen ook dat zij zelf met concrete, betaalbare en praktisch toepasbare suggesties komen teneinde de continuïteit van de werkzaamheden te waarborgen.
artikel 2.2 verplichtingen van de medewerker
1. De medewerker zal alle uit deze CAO en de individuele arbeids- overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te goeder trouw nakomen.
2. De medewerker zal op de afgesproken arbeidstijden aanwezig zijn en de werkzaamheden, voor zover die hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen, naar beste vermogen verrichten.
3. De medewerker is verplicht tot geheimhouding van die zaken, waarvoor hem geheimhouding is opgelegd, dan wel waarvan hij redelijkerwijze zou moeten begrijpen dat geheimhouding wordt verwacht.
4. Voor enigerlei mededeling in het openbaar (zoals publicaties, interviews e.d.) door een medewerker met betrekking tot door werkgever niet algemeen bekend gemaakte gegevens over de onderneming van werkgever, is toestemming van werkgever vereist.
5. Het is de medewerker niet toegestaan een al dan niet gehono- reerde nevenfunctie te vervullen of al dan niet gehonoreerde ne- venwerkzaamheden te verrichten, welke redelijkerwijze geacht kunnen worden onverenigbaar te zijn met zijn functie dan wel met de belangen of het aanzien van werkgever.
6. Het is de medewerker verboden zonder toestemming van werk- gever giften of gunsten aan te nemen van personen, instellingen of bedrijven die direct of indirect in relatie staan met werkgever. Dit verbod geldt niet voor algemeen geaccepteerde relatiege- schenken.
artikel 2.3 huisregels
Per bedrijfsonderdeel kunnen huisregels worden opgesteld. Deze zijn bedoeld ter bevordering van de goede gang van zaken rond de werkzaamheden, de goede orde of de veiligheid. Deze regels kunnen ook betrekking hebben op het verrichten van visitatie.
begin en einde van de arbeidsovereenkomst
artikel 3.1 arbeidsovereenkomst
1. Bij indiensttreding wordt de arbeidsovereenkomst schriftelijk vastgelegd en door beide partijen voor akkoord ondertekend.
2. De arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan voor onbe- paalde tijd of bepaalde tijd. Er kunnen drie opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden aangegaan tot een totaal van 36 maanden, zonder dat voor de beëindiging opzegging is vereist.
3. In afwijking van het gestelde in artikel 7:652, lid 4 en lid 5 BW wordt een proeftijd van twee maanden aangehouden.
4. De medewerker ontvangt tezamen met een exemplaar van de arbeidsovereenkomst deze CAO, alsmede de van toepassing zijnde functiebeschrijving.
Indien bij het aanstellingsgesprek afspraken zijn gemaakt over andere zaken dan bovenvermeld, zoals bijvoorbeeld oplei- dings- en promotiemogelijkheden, dan zullen deze vermeld worden in een aanstellingsbrief.
5. Voorgenomen wijzigingen in de aard van de arbeidsovereen- komst en/of functie, het salaris en/of arbeidsvoorwaarden die niet direct uit de inhoud van deze CAO kunnen worden afgeleid, worden - voor zover niet reeds voortvloeiend uit overleg met de betrokken medewerker - tijdig aan de betrokkene gemeld. De wijziging wordt schriftelijk bevestigd en door beide partijen ondertekend.
artikel 3.2 schorsing
1. a. Wanneer werkgever een ernstig vermoeden heeft dat een medewerker zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat een dringende reden voor ontslag op staande voet kan op- leveren, kan werkgever de medewerker schorsen teneinde nader onderzoek naar de feiten te doen. De schorsing vindt in beginsel plaats met behoud van inkomen.
b. In dit geval stelt werkgever de medewerker van het bestaan van ernstige twijfel jegens hem in kennis.
Direct nadat het onderzoek is afgerond wordt besloten de medewerker al dan niet op staande voet te ontslaan. Indien niet tot ontslag wordt overgegaan, vervalt de schorsing.
2. a. Schorsing kan voorts plaatsvinden als disciplinaire maatregel, voor ten hoogste drie werkdagen. Deze schorsing is altijd zonder behoud van inkomen.
b. Redenen voor disciplinaire schorsing kunnen uitsluitend zijn gelegen in de sfeer van: discriminatie, racisme, ongewenste intimiteiten en molest van personen en/of goederen.
3. Een schorsing zal onverwijld en schriftelijk onder opgave van redenen aan betrokkene worden bevestigd.
4. In principe worden de medewerkers in de directe omgeving van de betrokken medewerker door werkgever op de hoogte gesteld van een schorsing, het intrekken van een schorsing en
een ontslag op staande voet. Indien uit het onderzoek blijkt dat de schorsing ten onrechte is opgelegd, zal rehabilitatie plaatsvin- den. Over de inhoud van de bekendmaking vindt overleg met de medewerker plaats.
artikel 3.3 non-activiteit
Een medewerker kan met behoud van inkomen op non-actief wor- den gesteld vanaf het moment dat aan de medewerker schriftelijk is medegedeeld, dat een procedure strekkende tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gestart.
artikel 3.4 beëindiging van de arbeidsovereenkomst
1. a. De arbeidsovereenkomst eindigt op de wijze en het tijdstip conform de ter zake geldende wettelijke bepalingen voor zover daarvan in deze CAO niet wordt afgeweken alsmede van rechtswege op de dag dat de medewerker de AOW- gerechtigde leeftijd bereikt.
b. Bij beëindiging wegens ziekte gelden naast het bepaalde in dit artikel de bepalingen in hoofdstuk 12 dan wel hoofdstuk 12A.
c. Bij beëindiging wegens reorganisatie geldt naast het bepaal- de in dit artikel de bepalingen in het alsdan van toepassing zijnde Sociaal Plan.
2. a. De opzegging van de arbeidsovereenkomst geschiedt schrif- telijk volgens de terzake geldende bepalingen. In afwijking van het gestelde in artikel 7:672, lid 3 BW bedraagt de opzeg- termijn voor de medewerker 2 kalendermaanden.
Voor werkgever gelden de volgende opzegtermijnen:
∞ bij een dienstverband korter dan 10 jaar: 2 maanden;
∞ bij een dienstverband van 10 tot 15 jaar: 3 maanden;
∞ bij een dienstverband van 15 jaar of langer: 4 maanden.
b. Op medewerkers die op 1 januari 1999 45 jaar of ouder zijn en op genoemd moment een langere opzegtermijn hebben opgebouwd dan volgens de Wet Flexibiliteit & Zekerheid voor hen zou gelden en die sindsdien een ononderbroken diensttijd als bedoeld in artikel 1.1 lid 13 hebben, blijft die lan- gere opzegtermijn van toepassing, zolang zij bij werkgever in dienst blijven.
c. Indien de medewerker de arbeidsovereenkomst wil beëindi- gen omdat hij deel wil nemen aan bij werkgever geldende garantieregeling of compensatieregeling als bedoeld in hoofdstuk 16, dient hij dit 3 kalendermaanden vóór de datum, waarop hij wil toetreden tot deze regeling, schriftelijk bij werkgever aan te vragen.
d. Bij opzegging van de arbeidsovereenkomst door de mede- werker zal werkgever de ontvangst van de opzegging en de verlening van instemming met beëindiging van de arbeids- overeenkomst schriftelijk aan de medewerker bevestigen.
arbeidsduur
artikel 4.1 arbeidsduur en werkweek
1. Voor de medewerker geldt een vijfdaagse werkweek met een normale wekelijkse arbeidsduur van 40 uur.
2. a. De arbeids- en rusttijden van de individuele medewerker wor- den vastgelegd in een rooster, waarbij werkgever zoveel als mogelijk rekening zal houden met aantoonbare zorgtaken en bijzondere sociale omstandigheden van de medewerker.
b. Rekening houdend met de noodzakelijke behoeften van de bedrijfsvoering zal in het rooster een voor de medewerker zo gunstig mogelijke weekendregeling worden gerealiseerd. De medewerker dient in ieder geval, buiten de vakantie, 5 zaterdagen per jaar te worden uitgeroosterd.
c. Van het voor de medewerker geldende rooster kan worden afgeweken. Xxxxxx zal dit in principe 2 weken voor de feite- lijke inzet bekend zijn aan de medewerker.
3. a. Binnen de betreffende wettelijke regels kan iedere medewer- ker verplicht worden werk te verrichten in uren buiten het rooster, wanneer werkgever dit noodzakelijk acht. Daarbij zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met per- soonlijke omstandigheden. Tevens zullen gewetensbezwaren van de medewerker tegen werken op een feestdag van een door de Raad van Kerken erkende religie worden erkend en gerespecteerd.
De inzet op zondag is op vrijwillige basis en de medewerker kan daarom alleen met instemming van de medewerker op zondag worden ingezet.
b. Medewerkers van 55 jaar en ouder zijn vrijgesteld van de in sub a genoemde verplichting alsmede van de verplichting voor het verrichten van arbeid tussen 19.00 uur en 07.00 uur.
artikel 4.2 roostervrije dagen
1. a. De medewerker die op 1 oktober jonger is dan 50 jaar, heeft per periode van twee kalendermaanden aanspraak op één roostervrije dag, die ook in die periode moet worden geëf- fectueerd.
b. De medewerker die op 1 oktober 50 jaar of ouder is, heeft per kalendermaand aanspraak op één roostervrije dag, die ook in die maand moet worden geëffectueerd.
2. Naast de in het eerste lid genoemde roostervrije dagen, heeft de medewerker - afhankelijk van zijn leeftijd op 1 oktober - over de periode 1 oktober tot en met 30 september aanspraak op extra roostervrije dagen volgens onderstaande tabel.
leeftijd extra roostervrije dagen
jonger dan 50 jaar 6
50 jaar tot 55 jaar 18
55 jaar of ouder 22
3. De HP-medewerker met een sinds 1 oktober 1999 onafgebroken diensttijd als bedoeld in artikel 1.1 lid 13 heeft, vanwege het feit dat destijds voor niet-hoger personeel een 35-urige werkweek gold,
aanspraak op 6,5 extra roostervrije dagen per jaar.
4. De in lid 2 en 3 van dit artikel genoemde roostervrije dagen kun- nen, naar keuze van de medewerker, als bron worden ingezet in het à la carte systeem als bedoeld in hoofdstuk 6 en/of als vaste roostervrije dagen in het rooster worden verwerkt.
5. Niet-geëffectueerde roostervrije dagen komen te vervallen.
artikel 4.3 werkweek voor medewerkers van 55 jaar en ouder
Medewerkers van 55 jaar en ouder kunnen kiezen voor een 4-daag- se werkweek door de in artikel 4.2 genoemde roostervrije dagen in combinatie met vakantiedagen en/of dagen voor eigen rekening vast in het rooster te verwerken.
De dagen voor eigen rekening worden ingehouden op het salaris.
salaris
artikel 5.1 functie-indeling
1. Indeling van de functies in functiegroepen geschiedt op basis van functieomschrijvingen die zijn gewaardeerd conform de Hay-systematiek, waaronder valt het tussen partijen afgesproken referentieraster.
2. Er zijn 4 functiegroepen, aangeduid met de Romeinse cijfers
I t/m IV. De bij de functiegroepen behorende salarisschalen zijn opgenomen in Bijlage 1 van deze CAO.
artikel 5.2 algemene loonronde
1. De salarisschalen en de feitelijk betaalde salarissen worden ge- durende de looptijd van deze CAO per 1 februari 2013 verhoogd met 1%.
artikel 5.3 salarisvaststelling bij aanstelling
1. Bij aanstelling wordt het salaris vastgesteld op ten minste het bij de functie behorende aanvangssalaris. In geval van, naar het oordeel van werkgever, relevante ervaring bij een andere werk- gever, kan het salaris op een hoger bedrag worden vastgesteld, doch niet hoger dan het maximum van de betreffende schaal.
2. Het salaris kan lager dan het bij de functie behorende aanvangs- salaris worden vastgesteld voor:
∞ medewerkers die bij aanstelling in de functie nog niet over de kundigheden beschikken die voor de volledige functievervul- ling zijn vereist en in verband daarmee een functieopleiding of training volgen: voor de duur van de opleiding of training; deze termijn wordt schriftelijk vastgelegd;
∞ nieuwe medewerkers die bij aanstelling in de functie nog niet over de kundigheden beschikken die voor de volledige func- tievervulling zijn vereist: gedurende maximaal 2 jaar; deze termijn wordt schriftelijk vastgelegd.
Het salaris wordt in dit geval ten minste vastgesteld op het aan- vangssalaris van de naast lagere schaal. Indien het een functie betreft in functiegroep I, geldt als naast lagere schaal ten minste de hoogste schaal uit de HEMA CAO voor niet HP-medewerkers in dienst van werkgever.
artikel 5.4 individuele salarisverhoging
1. Bij de medewerker die op 31 januari ten minste 3 maanden bij werkgever, vindt de jaarlijkse individuele salarisverhoging per 1 februari plaats.
Indien de medewerker op 31 januari nog geen 3 maanden bij werkgever in dienst is, kan nadat de medewerker zijn functie 6 maanden heeft uitgeoefend het individuele salaris worden verhoogd.
2. Als een medewerker in de maand november, december of januari promotie heeft gemaakt en de bijbehorende promotie- periodiek heeft ontvangen, zal de medewerker niet in januari beoordeeld worden en ook geen individuele salarisverhoging per 1 februari ontvangen, maar per 1 augustus daaropvolgend, al naar gelang de uitkomst van de tussentijdse beoordeling in juli.
3. Ten behoeve van de vaststelling van de individuele salarisverho- ging wordt de medewerker ten minste éénmaal per jaar beoor- deeld op de wijze waarop hij zijn functie heeft vervuld (zie artikel 5.5).
De mogelijke beoordelingsuitkomsten zijn: zeer goed, goed, voldoende, matig of onvoldoende.
De individuele salarisverhoging bedraagt bij de beoordeling:
∞ zeer goed 4,5%
∞ goed 3%
∞ voldoende 2%
∞ matig 1%
∞ onvoldoende 0%
De individuele salarisverhoging vindt plaats tot het maximum van de schaal is bereikt.
Met ingang van 1 februari 2013 komt artikel 5.4 lid 3 als volgt te luiden:
3. Ten behoeve van de vaststelling van de individuele salarisverho- ging wordt de medewerker ten minste éénmaal per jaar beoor- deeld op de wijze waarop hij zijn functie heeft vervuld (zie artikel 5.5).
De mogelijke beoordelingsuitkomsten zijn: voorbeeld voor anderen, aantoonbaar beter, goed, nog te ontwikkelen of onvol- doende.
De individuele salarisverhoging bedraagt bij de beoordeling:
∞ voorbeeld voor anderen 4,5%
∞ aantoonbaar beter 3%
∞ goed 2%
∞ nog te ontwikkelen 1%
∞ onvoldoende 0%
De individuele salarisverhoging vindt plaats tot het maximum van de schaal is bereikt.
4. Salarisvaststelling bij promotie
Van promotie is sprake indien een medewerker een functie gaat vervullen, die is ingedeeld in een hogere functiegroep. Eveneens is sprake van promotie indien als gevolg van wijziging in taken de functie in een hogere functiegroep wordt ingedeeld.
In geval van promotie wordt het salaris verhoogd met een be- drag ter grootte van 6%.
In ieder geval wordt het salaris verhoogd tot het bij de functie behorende aanvangssalaris van de nieuwe salarisschaal. Het nieuwe salaris zal het maximum van de nieuwe schaal niet mo- gen overschrijden.
In geval iemand een promotie maakt maar bij de start in de nieuwe functie ‘in opleiding’ wordt benoemd, wordt het promo- tiebedrag gesplitst uitbetaald: de ene helft bij de benoeming in de nieuwe functie ‘in opleiding’ en de andere helft bij de defini- tieve benoeming (na succesvolle afronding van de ‘in opleiding’ periode).
Vindt de promotie plaats per 1 februari, dan wordt naast de pro- motieverhoging de gebruikelijke individuele verhoging volgens de oude salarisschaal toegekend
artikel 5.5 hoofdlijnen van het beoordelingsbeleid
1. De beoordelingssystematiek is gebaseerd op het per functie vast te stellen competentieprofiel waaraan een medewerker moet voldoen om voor het predikaat ‘zeer goed’ in aanmerking te komen.
De beoordelaar stelt aan de hand van het competentieprofiel
vast, in welke mate een medewerker aan dit ideaalbeeld vol- doet.
Met ingang van 1 februari 2013 komt artikel 5.5 lid 1 als volgt te luiden:
1. De beoordelingssystematiek is gebaseerd op de per functie vast te stellen functiebeschrijving waaraan een medewerker moet voldoen om voor het predikaat ‘goed’ in aanmerking te komen. De medewerker wordt beoordeeld op resultaten en competen- ties.
2. De uitkomst van de beoordeling zal aan de medewerker schrifte- lijk worden meegedeeld.
De mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de uitkomst van de beoordeling zal op duidelijk toegankelijke en eenvoudige wijze worden geregeld en kenbaar gemaakt. De regelingen in hoofdstuk 19 (Klacht- en Beroepsrecht) zijn hierbij niet van toepas- sing. De regelingen in hoofdstuk 19 zijn wel van toepassing als het klachten betreft over de procedure die bij de beoordeling is gevolgd.
3. Het systeem van de beoordeling is door partijen bij deze CAO vastgesteld.
artikel 5.6 variabele beloning
1. Naast het vaste inkomen kan een variabel inkomen worden toegekend, in beginsel bestaande uit een percentage van het individuele totaal vast inkomen gebaseerd op het salaris van de laatste maand van het boekjaar.
2. De hoogte van het variabele inkomen is afhankelijk van:
∞ de mate waarin het gebudgetteerde resultaat door werkge- ver gerealiseerd is en;
∞ het behalen van de vooraf vastgestelde (persoonlijke) doel- stellingen.
Een en ander conform de navolgende tabel:
resultaat werkgever (persoonlijke) doelstellingen
resultaat ≥ 110% 6,5% 8,5% ruimschoots behaald
resultaat ≥ 105% 5% 7% meer dan behaald
resultaat = 100% 3,5% 5,5% behaald
resultaat ≥ 95% 2,5% 3,5% net niet behaald
resultaat < 95% 0% 0% niet behaald
3. De leidinggevende stelt voor de medewerker de (persoonlijke) doelstellingen vast.
Deze doelstellingen worden jaarlijks geëvalueerd. Indien tussen een medewerker en diens leidinggevende verschil van inzicht bestaat over de hoogte c.q. zwaarte van de van toepassing zijn- de te realiseren (persoonlijke) doelstellingen, zal de naasthogere leidinggevende in dezen beslissen.
4. Medewerkers die lopende het budgetjaar uit dienst treden, verlie- zen hun aanspraak op variabel inkomen over dat jaar volledig. Medewerkers die lopende het budgetjaar in dienst treden, ont- vangen het variabel inkomen naar rato van het aantal volledige maanden diensttijd.
artikel 5.7 plaatsing in een lagere functie
1. Onderstaande regeling is van toepassing op medewerkers die een functie gaan vervullen, die is ingedeeld in een lagere functie- groep. De regeling is eveneens van toepassing indien als gevolg van een wijziging in de taken de functie in een lagere functie-
groep wordt ingedeeld (onderhoud functieclassificatie).
2. Plaatsing in een lager ingedeelde functie als gevolg van disfunc- tioneren geschiedt in overleg tussen werkgever en medewerker. De wijziging van de arbeidsovereenkomst wordt alsdan vastge- legd en door werkgever en medewerker voor akkoord onderte- kend.
3. Vanaf het moment van plaatsing in een lager ingedeelde functie is de salarisschaal van toepassing die behoort bij de nieuwe functie(groep).
4. Indien bij plaatsing in een lager ingedeelde functie het salaris hoger is dan het maximum van de salarisschaal behorend bij de lagere functie(groep) wordt het salaris aangepast tot dit bedrag is bereikt.
Deze salarisaanpassing vindt als volgt plaats:
a. Wanneer de plaatsing het gevolg is van disfunctioneren van de medewerker wordt het salaris jaarlijks met 5% gekort; hiervoor is de toestemming van de directie vereist.
b. Wanneer plaatsing in een lager ingedeelde functie het gevolg is van onderhoud van het functieclassificatiesysteem, wordt op de algemene loonronde een korting van 0,5% van het laatst verdiende salaris toegepast. Deze korting kan niet meer bedragen dan die algemene loonronde groot is en, indien in enig kalenderjaar sprake is van meerdere algemene loonronden, wordt hierop in totaal maximaal éénmaal het kortingspercentage toegepast.
c. Wanneer plaatsing in een lager ingedeelde functie het ge- volg is van reorganisatie, wordt op de algemene loonronde een korting van 1% van het op dat moment geldende salaris. Deze korting kan niet meer bedragen dan die algemene loonronde groot is en, indien er in een kalenderjaar sprake is van meerdere algemene loonronden, wordt hierop in totaal maximaal éénmaal het kortingspercentage toegepast.
d. In alle gevallen waarin plaatsing in een lager ingedeelde functie niet het gevolg is van de in sub a t/m c genoemde redenen, zal afhankelijk van de omstandigheden van het ge- val, een afbouwregeling worden toegepast, die recht doet aan die omstandigheden van het geval.
De afbouwregeling zal nooit meer bedragen dan een korting van 5% van het op dat moment geldende salaris, met ingang van de maand volgend op de plaatsingsdatum in de lager ingedeelde functie en vervolgens telkenmale na het verstrijken van een tijdvak van 12 maanden opnieuw een korting van maximaal 5% van het dan geldende salaris.
5. Indien de plaatsing in een lager ingedeelde functie het gevolg is van organisatorische maatregelen, wordt de salarisaanpassing gedurende twee jaar uitgesteld, teneinde te trachten in deze periode een functie te vinden, waarmee salarisaanpassing kan worden voorkomen.
6. De salarisaanpassing als genoemd in lid 4 vindt niet plaats indien:
a. de plaatsing in een lager ingedeelde functie geschiedt wegens medische redenen in het kader van de toepassing van de Ziektewet of WAO/WIA. In dat geval is de regeling bij ziekte van toepassing (zie hoofdstuk 12 dan wel hoofdstuk 12A).
b. de medewerker 55 jaar of ouder is op het tijdstip waarop de salarisaanpassing op grond van onderhoud van het functie-
classificatiesysteem of reorganisatie (lid 4 onder b en c) zou aanvangen. In dat geval wordt het salaris gehandhaafd met toepassing van algemene loonrondes.
7. Indien de plaatsing in een lager ingedeelde functie geschiedt op uitdrukkelijk verzoek van de medewerker - om louter persoon- lijke redenen - en werkgever hiermee instemt, zullen in onderling overleg afspraken over een snellere salarisaanpassing kunnen worden gemaakt, die afwijken van het bovenstaande.
artikel 5.8 doorbetaling van het inkomen op feestdagen
Het inkomen wordt doorbetaald over feestdagen, indien deze feest- dagen vallen op dagen waarop door de medewerker arbeid zou zijn verricht, indien er geen sprake zou zijn van een feestdag.
hoofdstuk 6
cao à la carte
artikel 6.1 cao à la carte
1. De medewerker kan onderdelen van het arbeidsvoorwaarden- pakket tegen elkaar uitwisselen door gebruik te maken van het à la carte systeem.
2. a. Deze regeling is niet van toepassing voor de medewerker die langer dan een jaar volledig arbeidsongeschikt.
b. Op de medewerker die langer dan een jaar gedeeltelijk ar- beidsongeschikt is, is voor de toepassing van deze regeling de evenredigheidsbepaling uit artikel 1.1 lid 5 onverkort van toepassing.
artikel 6.2 à la carte jaar
1. Jaarlijks per 1 oktober kan de medewerker zijn keuze m.b.t. het à la carte systeem kenbaar maken door invulling van het daar- toe bestemde formulier.
2. De door de medewerker gemaakte keuzen gelden voor de periode van één jaar, van 1 oktober tot en met 30 september, en worden schriftelijk vastgelegd.
artikel 6.3 bronnen en doelen
1. De onder bronnen aangegeven arbeidsvoorwaarden kunnen geheel of gedeeltelijk worden ingezet voor de onder doelen aangegeven arbeidsvoorwaarden.
bronnen
∞ leeftijdsafhankelijke roostervrije dagen als bedoeld in artikel
4.2 lid 2;
∞ bovenwettelijke vakantiedagen, met een maximum van 10 per jaar;
∞ leeftijdsafhankelijke vakantiedagen als bedoeld in artikel 8.1 lid 3;
∞ vakantietoeslag;
∞ kerstgratificatie;
∞ verdiscontering van de 35-urige werkweek, als bedoeld in artikel 4.2 lid 3;
∞ variabele beloning, als bedoeld in artikel 5.6
doelen
∞ extra vakantiedagen, met een maximum van 7 per jaar;
∞ sabbatical leave (1 maal per 4 jaar, gedurende maximaal 2 maanden);
∞ studieverlof;
∞ betaald ouderschapsverlof, gedurende maximale termijn uit artikel 8.4;
∞ geld;
∞ dagen in het kader van zorgverlof;
∞ de bij werkgever geldende bedrijfsspaarregeling.
2. De bronnen en doelen worden uitgedrukt in tijd. Voor de mede- werker die op voor 1 januari 2002 in dienst was bij werkgever is de waarde van één dag vastgesteld op 5,17% van het maand- salaris en voor de medewerker die op of na 1 januari 2002 in dienst getreden is van werkgever is de waarde van één dag vastgesteld op 4,99% van het maandsalaris.
toeslagen
artikel 7 vakantietoeslag
1. De medewerker heeft recht op een vakantietoeslag van 8% van het inkomen, verdiend in de periode van 1 juni t/m 31 mei.
2. De uitbetaling van de vakantietoeslag vindt plaats gelijktijdig met de salarisuitbetaling over de maand mei.
Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt de vakantie- toeslag naar rato uitbetaald gelijktijdig met de laatste salarisbe- taling.
hoofdstuk 8
vakantie en bijzonder verlof
artikel 8.1 vakantie
1. vakantiejaar
Voor de berekening van de vakantierechten wordt uitgegaan van het vakantiejaar dat loopt van 1 oktober t/m 30 september.
2. basisvakantie
Een medewerker heeft per vakantiejaar aanspraak op 30 vakan- tiedagen.
3. leeftijdsvakantie
Naast in het tweede lid genoemde vakantiedagen, heeft de me- dewerker - afhankelijk van zijn leeftijd op 1 oktober - per vakantie- jaar aanspraak op extra vakantiedagen volgens onderstaande tabel:
leeftijd extra vakantiedagen
50 t/m 54 jaar 2 dagen
55 t/m 59 jaar 4 dagen
60 t/m 65 jaar 5 dagen
4. De vakantierechten worden naar rato verminderd voor iedere periode waarover de medewerker in het betreffende vakantie- jaar, wegens het niet verrichten van arbeid, geen inkomen heeft ontvangen.
5. vakantierechten voor medewerkers met een overeengekomen wekelijkse arbeidsduur van minder dan 40 uur
De medewerker met een overeengekomen wekelijkse arbeids- duur van minder dan 40 uur bouwt een vakantie-aanspraak op in uren die wordt afgeleid van het aantal vakantiedagen als bedoeld in artikel 8.1 lid 2 en lid 3, naar rato van het aantal over- eengekomen contracturen.
Bij de vaststelling van het vakantietegoed vindt steeds afronding naar boven op halve dagen plaats.
6. in- of uitdiensttreding
Bij in- of uitdiensttreding wordt de op te bouwen aanspraak res- pectievelijk het opgebouwde recht op vakantiedagen naar rato vastgesteld.
7. vakantierechten bij arbeidsongeschiktheid
a. Ziektedagen tijdens een vakantieperiode worden niet aange- merkt als vakantiedagen. Voorwaarde hierbij is dat de mede- werker tijdig en op de voorgeschreven wijze werkgever van de ziekte in kennis stelt.
b. Bij afwezigheid als gevolg van volledige arbeidsonge- schiktheid wegens ziekte of ongeval heeft de medewerker aanspraak op vakantie over het tijdvak van de laatste zes maanden van arbeidsongeschiktheid.
c. Bij afwezigheid als gevolg van gedeeltelijke arbeidsonge- schiktheid wegens ziekte of ongeval blijft de medewerker aanspraak op vakantie behouden over het tijdvak van de laatste zes maanden van afwezigheid. Daar staat tegenover dat bij opname van vakantie in die periode eveneens een volledige dag wordt afgeschreven. In het overige tijdvak van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid behoudt de mede- werker aanspraak op vakantie naar rato van de door hem gewerkte uren.
Met ingang van 1 januari 2012 komt artikel 8.1 lid 7 als volgt te luiden:
7. vakantierechten bij arbeidsongeschiktheid
a. Ziektedagen tijdens een vakantieperiode worden niet aange- merkt als vakantiedagen. Voorwaarde hierbij is dat de mede- werker tijdig en op de voorgeschreven wijze werkgever van de ziekte in kennis stelt.
b. Bij afwezigheid als gevolg van volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval blijft de medewerker aanspraak behouden op vakantierechten. Daar staat tegenover dat bij opname van vakantie in die periode ook volledig vakantiedagen worden afgeschreven.
8. vaststelling vakantieperiode
Werkgever stelt de vakantie tijdig vast, overeenkomstig de wensen van de medewerker, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
9. beëindiging van de arbeidsovereenkomst
Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst worden eventueel teveel opgenomen vakantiedagen verrekend met het tegoed aan jaarinkomen en eventuele vergoedingen.
10. Voor de wettelijke vakantierechten wordt aangesloten bij de wettelijk geregelde verjaringstermijn voor bovenwettelijke vakantierechten van vijf jaar.
artikel 8.2 betaald bijzonder verlof
1. De medewerker wordt in de gelegenheid gesteld om de in lid 2 genoemde gebeurtenissen bij te wonen, indien hij hiertoe niet in de gelegenheid zou zijn, omdat hij op de betreffende dag(en) is ingeroosterd. In deze gevallen kan de medewerker aanspraak maken op betaald bijzonder verlof met inachtneming van de daarbij vermelde regels.
2. Bij de volgende gebeurtenissen wordt - indien wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarde - bijzonder verlof met behoud van inkomen gegeven:
a. huwelijk
∞ Ondertrouw van de medewerker: 0,5 dag
∞ Huwelijk van de medewerker: 2 dagen
∞ Xxxxxxxx van kind, broer, zuster, zwager, xxxxxxxxxxxx, (stief- en pleeg)ouder,
grootouder of kleinkind: 1 dag
∞ Xxxxxxxx van kind, broer, zuster, (stief- en
pleeg)ouder of kleinkind van de partner: 1 dag
∞ 12,5-, 25- en 40-jarig huwelijksfeest van
de medewerker: 1 dag
∞ 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksfeest van de
(stief- en pleeg)ouders of grootouders: 1 dag
∞ 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksfeest van de (stief- en pleeg)ouders of grootouders van
de partner: 1 dag
b. overlijden
∞ Overlijden van (stief- en pleeg)vader, (stief- en pleeg)moe- der, kind of partner:
de dag van het overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie.
∞ Overlijden van kind van de partner:
de dag van het overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie.
∞ Xxxxxxxxxx van broer, xxxxxx, xxxxxxxxxx, zwager of schoonzuster van de medewerker:
de dag van het overlijden en de dag van de begrafenis of crematie.
∞ Xxxxxxxxxx xxx xxxxx, broer of zuster van de partner: de dag van het overlijden en de dag van de begrafenis of crematie.
∞ Overlijden van kleinkind van de medewerker of van de partner:
de dag van de begrafenis of crematie.
∞ Overlijden van een grootouder van de partner: de dag van de begrafenis of crematie.
c. verhuizing
Verhuizing van de medewerker: 1 dag
d. kort verzuim
In de volgende gevallen kan één of meer uren bijzonder ver- lof worden gegeven, voor zover dit niet buiten de overeen- gekomen arbeidstijden kan plaatsvinden:
∞ uitoefening van kiesrecht
∞ afleggen van vakexamen
∞ ziekenhuisbezoek aan (stief- en pleeg)ouder, xxxxxx- xxxxx, partner, kind, kind van partner
∞ dokters- of tandartsbezoek en overige medisch nood- zakelijke behandelingen.
e. sollicitatie
Indien de dienstbetrekking op initiatief van werkgever wordt beëindigd, wordt de voor sollicitatiebezoeken benodigde tijd als bijzonder verlof beschouwd.
f. bijzonder verlof op medische indicatie
Op advies van een door werkgever in te schakelen arts kan bijzonder verlof worden toegekend aan medewerkers die door de Arbo-dienst of de uitvoeringsinstelling niet medisch arbeidsongeschikt zijn verklaard.
g. calamiteitenverlof
De medewerker krijgt calamiteitenverlof om in geval van bijzondere onvoorziene omstandigheden gedurende korte tijd betaald verlof op te nemen om de eerste noodzakelijke voorzieningen te treffen.
h. gastdocenten e.a.
In gevallen waarin de medewerker deelneemt aan activitei- ten t.b.v. het algemeen maatschappelijk belang of optreedt als gastdocent of gecommitteerde bij examens, kan door werkgever gedurende de benodigde tijd bijzonder verlof worden toegestaan.
Op het doorbetaalde inkomen worden eventuele vacatiegel- den in mindering gebracht, voor zover deze dit inkomen niet overschrijden.
3. Bij de gebeurtenissen vallend onder lid 3a, b en c ontvangt een medewerker betaald bijzonder verlof:
x. xxxxxxxxxxx
Bevalling van de partner:
2 werkdagen in een periode van 4 weken na de bevalling.
b. dienstjubilea
12,5-, 25- of 40-jarig dienstverband van de medewerker: 1 werkdag op te nemen in een periode van maximaal 6 maanden na de feitelijke datum van jubileum.
c. adoptieverlof
Indien de medewerker een kind adopteert heeft de mede-
xxxxxx recht op vier weken aaneengesloten adoptieverlof. Het verlof kan worden opgenomen vanaf 2 weken voor de feitelijke adoptie. Bij het adopteren van meerdere kinderen bestaat het recht slechts ten aanzien van één van die kinde- ren en niet voor alle kinderen afzonderlijk.
Gedurende het verlof wordt er geen salaris betaald door werkgever, maar ontvangt de medewerker een uitkering ter hoogte van 100% van het salaris. Uiterlijk 2 weken voor het in- gaan van het verlof dient de medewerker door tussenkomst van werkgever hiertoe een aanvraag te doen bij het UWV.
De pensioenopbouw en vakantieopbouw worden voortgezet.
artikel 8.3 kortdurend zorgverlof
Indien een medewerker de arbeid niet kan verrichten vanwege de verzorging van thuiswonende zieke kinderen, pleegkinderen, part- ner of zieke ouders, dan krijgt de medewerker recht op maximaal tweemaal de gemiddelde arbeidsduur per week zorgverlof per jaar. Gedurende dit zorgverlof wordt naar keuze:
∞ 70% van het salaris doorbetaald, of
∞ het volledige salaris doorbetaald en financiert de medewerker 30% van het verlof uit vakantie- of overige (verlof)dagen.
Werkgever zal dit zorgverlof in principe toestaan, indien en voor zover de bedrijfsvoering dit toestaat. Indien voorafgaand aan het kortdurend zorgverlof de medewerker gebruik heeft gemaakt van calamiteitenverlof, dan eindigt dit calamiteitenverlof automatisch na één dag en gaat vanaf de tweede dag het kortdurend zorgverlof in.
artikel 8.4 ouderschapsverlof
1. Voor de medewerker bestaat de mogelijkheid een verzoek in te dienen ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 6:1 e.v. Wet
arbeid en zorg op te nemen door de overeengekomen arbeids- duur tijdelijk te verkorten in verband met de verzorging van een kind, jonger dan 8 jaar, dat tot zijn of haar huishouden behoort. De wettelijke omvang van het verlof bedraagt 26 maal de over- eengekomen arbeidsduur per week.
2. Het aantal uren verlof per week bedraagt in beginsel 50% van de overeengekomen arbeidsduur per week, gedurende 52 weken.
3. De medewerker kan werkgever verzoeken om op basis van de wettelijke mogelijkheden af te wijken van de in lid 2 genoemde basisregeling, door het aantal uren verlof per week te vermeer- deren of te verminderen. Hierbij wordt dan de duur van de verlofperiode overeenkomstig aangepast, zodat de wettelijke omvang van het verlof zoals genoemd in lid 1, niet wordt over- schreden.
Werkgever stemt in met dit verzoek, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
4. Het ouderschapsverlof wordt gedurende de wettelijke verlofpe- riode in beginsel opgenomen in de eigen functie. Indien opname van ouderschapsverlof in de eigen functie niet mogelijk is, wordt in overleg met de medewerker zorggedragen voor plaatsing in een andere functie. Mocht dit een lager ingedeelde functie zijn, dan heeft dit geen salarisconsequenties voor de medewerker.
5. Na afloop van de wettelijke verlofperiode heeft de medewerker aanspraak op herstel van de vroegere arbeidsduur en zonodig aanspraak op plaatsing in de eigen functie.
6. Op verzoek van de medewerker kan het verlof aansluitend op
de wettelijke verlofperiode eenmaal voor dezelfde periode met dezelfde omvang van het verlof als gedurende de wettelijke ver- lofperiode worden verlengd, zij het dat door de verlenging de totale periode van ouderschapsverlof nooit meer mag bedra- gen dan twee jaar.
7. Een verzoek tot verlenging als bedoeld in lid 6 zal worden toegestaan, tenzij uit een gefundeerd onderzoek is komen vast te staan dat hiervoor in de eigen functie, gelet op de bedrijfsvoe- ring, geen mogelijkheid bestaat. In dit geval heeft werkgever de mogelijkheid een lager ingedeelde functie aan te bieden, met de daarbij horende lagere beloning.
8. Na afloop van de verlenging van het ouderschapsverlof heeft de medewerker aanspraak op herstel van de vroegere arbeids- duur.
Tevens heeft de medewerker aanspraak op plaatsing in de eigen functie, tenzij uit gefundeerd onderzoek is komen vast te staan dat hiervoor, gelet op de bedrijfsvoering, geen mogelijkheid bestaat. In dat geval zal ernaar worden gestreefd gelijkwaar- dige taken toe te wijzen. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan heeft werkgever de mogelijkheid een lager ingedeelde functie aan te bieden, met de daarbij behorende lagere beloning.
9. Een eventuele verlenging van het wettelijk ouderschapsverlof dient aansluitend aan het wettelijk ouderschapsverlof en aan- eengesloten te worden opgenomen.
10. De medewerker heeft de mogelijkheid om, tijdens ouderschaps- verlof en verlengd ouderschapsverlof, de pensioenopbouw voort te zetten op het niveau van activiteitsgraad dat gemiddeld genomen gold in het laatste jaar voor ingang van het ouder- schapsverlof. De benodigde premie wordt op de gebruikelijke wijze door werkgever en medewerker betaald, zoals geregeld in het pensioenreglement en het uitvoeringsreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel.
De keuze voor het niveau van pensioenopbouw dient te worden gemaakt vóór ingang van het ouderschapsverlof en is bindend voor de gehele periode van ouderschapsverlof, inclusief ver- lenging.
11. Onverlet het bepaalde in lid 10 worden de arbeidsvoorwaarden gedurende het ouderschapsverlof naar evenredigheid toege- kend.
12. Zowel voor de eerste periode als voor de verlenging geldt dat het verzoek ten minste twee maanden voor de gewenste ingangsdatum van de verkorting van de arbeidsduur dient te worden ingediend.
kostenvergoedingen
artikel 9.1 tegemoetkoming woon-/werkverkeer
1. Aan de medewerker wordt een maandelijkse tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen tussen woning en werk toe- gekend overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
2. a. De tegemoetkoming wordt toegekend voor iedere dag dat door de medewerker normaliter wordt gewerkt over de fiscale afstand tussen woning en werk, waarbij voor de eerste 10 kilometer (voor medewerkers die voor 1 juni 2001 in dienst van werkgever zijn getreden, 6 kilometer) van zowel de heen- als de terugreis geen tegemoetkoming wordt toe-
gekend. Daarbij geldt dat de tegemoetkoming niet hoger zal zijn dan het totaal van de werkelijk gemaakte kosten.
b. Voor de medewerker die op 4 dagen of meer werkzaam is, bedraagt de tegemoetkoming per kilometer als bedoeld in sub a ingang van 1 februari 2012 16,5 cent en per 1 februari 2013 17,0 cent.
c. Voor de medewerker die minder dan vier dagen werkzaam is, bedraagt de tegemoetkoming per kilometer als bedoeld in sub a met ingang van 1 februari 2012 en 1 februari 2013 19,0 cent.
d. De tegemoetkoming per kilometer als bedoeld in sub b en sub c zal eenmaal per jaar op 1 februari, worden aangepast op basis van dan geldende tarieven openbaar vervoer laag- ste klasse.
3. Met ingang van 1 januari 2012 gelden de volgende maxima:
∞ voor medewerkers die op 4 dagen of meer per week werk- zaam zijn: € 142,90 per maand;
∞ voor medewerkers die minder dan 4 dagen per week werk- zaam zijn: € 8,25 per dag. Tevens geldt voor deze medewer- kers, afgeleid van het maandmaximum, een bij het betref- fende aantal kilometers behorende weekmaximum.
Met ingang van 1 januari 2013 gelden de volgende maxima:
∞ voor medewerkers die op gemiddeld 4 dagen of meer per week werkzaam zijn: € 145, 37 per maand;
∞ voor medewerkers die gemiddeld minder dan 4 dagen per week werkzaam zijn: € 8,39 per dag. Tevens geldt voor deze medewerkers, afgeleid van het maandmaximum, een bij het betreffende aantal kilometers behorend weekmaximum.
4. Omdat er tijdens de vakantie(s) geen reiskosten in de zin van deze regeling worden gemaakt, wordt ter vereenvoudiging om administratieve redenen per maand 92% van de tegemoet- koming vergoed. Dit percentage wordt tijdens de vakantiepe- rioden doorbetaald. De tegemoetkoming wordt aan het einde
van de betalingsperiode uitgekeerd. Indien de tegemoetkoming minder dan € 0,45 per betalingsperiode bedraagt vindt geen vergoeding plaats.
5. Bij arbeidsongeschiktheid of het niet daadwerkelijk uitoefenen van de functie om andere redenen, wordt de tegemoetkoming opgeschort met ingang van de betalingsperiode volgend op de dag waarop de medewerker één maand arbeidsongeschikt is, of om andere redenen de functie één maand niet heeft uitgeoefend. Na herstel wordt de betaling weer hervat met ingang van de eerste dag van de betalingsperiode waarin de medewerker het
werk heeft hervat.
6. Bij overplaatsing door werkgever wordt de tegemoetkoming vastgesteld zonder inachtneming van het in lid 3a genoemde maximum indien door de overplaatsing de afstand woon-werk- verkeer groter is geworden.
Hierbij geldt evenwel een maximumperiode van 6 maanden. Indien de woningmarkt zodanig krap is gebleken, dat in deze periode naar het inzicht van werkgever geen redelijke mogelijk- heid tot oplossing van het huisvestingsvraagstuk kon worden ge- vonden, kan verlenging van deze periode worden overwogen.
Na het verhuizen of het verstrijken van de bovengenoemde periode is de normale regeling van toepassing.
7. Medewerkers, voor wie door werkgever het woon- werkverkeer op een andere wijze verzorgd of bekostigd wordt (bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van een personeelsbus, door het verstrekken van een algemeen openbaar vervoerabonnement in verband met zakelijk reizen of door beschikbaarstelling van een zakenauto), komen niet voor enige vergoeding in aanmer- king.
8. Indien een medewerker door de Arbo-dienst wordt opgeroepen dan wel in het kader van de re-integratie een bezoek brengt aan een re-integratiebedrijf en/of een interventiebedrijf dan geldt het volgende met betrekking tot vergoeding van reiskosten:
∞ zolang een medewerker een tegemoetkoming woon-/werk- verkeer ontvangt, wordt geen andere vergoeding verstrekt, tenzij de kosten van het bezoek aan de Arbo-dienst de maan- delijkse tegemoetkoming op grond van lid 2 overschrijden, dan kunnen de kosten gedeclareerd worden
∞ ontvangt een medewerker geen tegemoetkoming woon-/ werkverkeer, bijvoorbeeld door stopzetting bij arbeidsonge- schiktheid langer dan één maand (lid 5) of omdat de fiscale afstand woon-/werk minder is dan de in lid 2a genoemde grens, dan kan de medewerker de aantoonbaar gemaakte kosten declareren op basis van openbaar vervoer 2e klas.
artikel 9.2 lunch- en maaltijdvergoeding
1. De regeling is van toepassing indien de arbeid op een zodanig tijdstip eindigt dat de medewerker redelijkerwijs niet in de gele- genheid is thuis de avondmaaltijd te gebruiken.
Hiervan is sprake bij:
∞ werken na 19.00 uur, waarbij de arbeid niet later dan 13.30 uur is aangevangen;
∞ overige, door werkgever te bepalen gevallen.
2. In principe wordt in de voorafgaande gevallen door werkgever een redelijke, warme maaltijd verstrekt.
3. Indien werkgever niet in de gelegenheid is om een maaltijd te verstrekken, wordt de medewerker in de gelegenheid gesteld de maaltijd op een andere wijze te gebruiken; de kosten hiervan worden tot aan het in het bedrijfsonderdeel of vestiging gel- dende maximum op declaratiebasis vergoed.
4. Indien bij werken op de wekelijkse koopavond als bedoeld on- der lid 1 werkgever niet in de gelegenheid is een maaltijd te ver- strekken, wordt aan de medewerker een maaltijdbon uitgereikt waarop bij een of meerdere daartoe aangewezen eetgelegen- heden een maaltijd wordt verstrekt.
5. Per bedrijfsonderdeel of vestiging kunnen door werkgever nade- re regels ter uitvoering van de regeling worden vastgesteld met
dien verstande dat de waarde van de te verstrekken maaltijd of maaltijdvergoeding op een maximumbedrag wordt vastgesteld. Dit bedrag zal met ingang van 1 februari 2012 niet hoger zijn dan
€ 14,62 en per 1 februari 2013 € 14,93 en wordt elk jaar per
1 februari aangepast op basis van het procentuele verschil van de component ‘fastfood / afhaalservice’ van het CBS-prijsindexcij- fer voor alle huishoudens, met als peildatum de maand novem- ber.
6. De medewerker die zakelijk op reis is, kan de door hem ge- maakte lunchkosten declareren, tenzij de medewerker een vaste onkostenvergoeding ontvangt. De maximale lunchkostenvergoe- ding is geïndexeerd op de helft van de maaltijdvergoeding en bedraagt met ingang van 1 februari 2012 € 7,31 en per 1 februari 2013 € 7,47. In geval van representatieve lunches worden de werkelijk gemaakte kosten vergoed.
artikel 9.3 studiekostenvergoeding
1. opleiding op verzoek van werkgever
a. Indien de medewerker op verzoek van werkgever een oplei- ding gaat volgen, worden de aan de opleiding verbonden kosten, alsmede de reiskosten gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer van en naar de cursusplaats, volledig vergoed en kunnen de voor de opleiding noodzakelijke hulpmiddelen geheel of gedeeltelijk worden vergoed.
b. De medewerker zal zoveel mogelijk in de gelegenheid wor- den gesteld de opleiding te volgen en de examens af te leg- gen binnen de voor de medewerker geldende arbeidsduur. Hiertoe zal de medewerker verlof met behoud van inkomen worden verleend.
Indien de lessen en/of examens buiten de voor de medewer- ker geldende arbeidsduur vallen, wordt de hiervoor beno- digde tijd niet als arbeidstijd beschouwd.
2. opleiding op verzoek van de medewerker
a. De medewerker die op eigen initiatief een opleiding gaat vol- gen kan voor de noodzakelijk aan de opleiding verbonden kosten en de voor de opleiding noodzakelijke hulpmiddelen een door werkgever te bepalen gehele of gedeeltelijke ver- goeding ontvangen.
b. Om voor een vergoeding in aanmerking te komen dient de medewerker voor aanvang van de studie een daartoe
strekkend verzoek, onder opgave van de aan de opleiding verbonden kosten, aan werkgever te richten.
c. Indien de opleiding niet buiten de voor de medewerker geldende arbeidstijden kan worden gevolgd, kan de mede- werker verlof worden verleend met, naar het oordeel van werkgever, geheel of gedeeltelijk behoud van inkomen.
d. Indien de medewerker de opleiding of een onderdeel daarvan niet met goed gevolg heeft afgerond, zonder dat er sprake is van beëindiging van de opleiding, kan werkge- ver de op grond van deze regeling toegekende vergoeding beëindigen.
3. terugbetaling
Indien dit voor de aanvang van de studie tussen werkgever en medewerker uitdrukkelijk is overeengekomen, kan werkgever de verleende studiekostenvergoeding geheel of gedeeltelijk terug- vorderen indien:
∞ de medewerker de arbeidsovereenkomst beëindigt voordat de opleiding met goed gevolg is afgerond, doch maximaal
dat deel van de toegekende vergoeding dat betrekking heeft op de na beëindiging van de arbeidsovereenkomst resterende studieduur;
∞ binnen een termijn van twee jaar nadat de opleiding met goed gevolg is afgerond, de medewerker de arbeidsover- eenkomst beëindigt dan wel werkgever de arbeidsovereen- komst wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW beëindigt, doch maximaal naar evenredigheid van de resterende tijd binnen de termijn van twee jaar;
∞ de medewerker de opleiding staakt voordat zij met goed gevolgd is beëindigd.
artikel 9.4 verhuiskostenvergoeding
1. De medewerker die voor een optimale uitoefening van de functie op verzoek van werkgever naar een door werkgever aangegeven woongebied verhuist heeft recht op een ver- huiskostenvergoeding. Op de vergoeding worden eventuele tegemoetkomingen in verhuiskosten door derden in mindering gebracht.
2. De verhuiskostenvergoeding bestaat uit:
a. een volledige vergoeding voor de gemaakte kosten voor het vervoer van de inboedel, waaronder ook begrepen de kosten van in- en uitpakken.
b. ingeval van dubbele woonkosten, een bedrag ter grootte van de huur/rentekosten van de oude woonruimte gedu- rende maximaal twee maanden.
c. een tegemoetkoming in alle overige aan de verhuizing ver- bonden kosten, ter grootte van:
∞ 12% van het jaarinkomen naar boven afgerond op
€ 200,--, indien de medewerker een eigen huishouding voerde en weer gaat voeren;
∞ 6% van het bovengenoemde jaarinkomen in alle overige gevallen.
3. De in lid 2c bedoelde tegemoetkoming kan als voorschot wor- den opgenomen en bedraagt maximaal het door werkgever fiscaal onbelast te vergoeden bedrag van € 5.445,--.
artikel 9.5 vergoeding bij zakenreis (zakelijk gebruik privé-auto en openbaar vervoer)
1. De medewerker aan wie door werkgever geen zakenauto ter beschikking is gesteld kan zijn privé-auto zakelijk gebruiken, indien wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden.
a. De medewerker heeft een autoverzekering die dient te vol- doen aan de volgende criteria:
∞ de autoverzekering dient dekking te bieden voor schade die zowel door privé als ook door zakelijk gebruik ont- staat;
∞ de wettelijke aansprakelijkheid van werkgever dient door deze autoverzekering gedekt te zijn;
∞ de autoverzekering dient een zogenaamde ‘Europadek- king’ te bevatten.
b. De medewerker is door zijn direct leidinggevende gemach- tigd zijn vermelde auto te gebruiken voor een dienstreis.
2. a. De fiscaal toegestane onbelaste vergoeding voor het zakelijk gebruik van de privé-auto bedraagt per 1 januari 2012 en per
1 januari 2013 19,0 cent per kilometer.
b. De medewerker aan wie door werkgever een zakenauto ter beschikking is aangeboden maar om hem moverende redenen van dit aanbod geen gebruik heeft gemaakt, mag
per kalenderjaar maximaal 40.000 zakelijke kilometers decla- reren.
c. De medewerker is verplicht er zorg voor te dragen dat zijn verzekering blijft voldoen aan de in lid 1 sub a gestelde eisen.
3. a. Alle kosten van stalling, onderhoud, benzinegebruik, verzeke- ring, reparaties, parkeer-, veer- en tolgelden enz. blijven voor rekening van de eigenaar van de auto.
b. Eventuele schade aan de privé-auto, dan wel door het gebruik van de privé-auto veroorzaakte schade kan nooit op werkgever worden verhaald.
4. De medewerker die voor de zakenreis gebruik maakt van het openbaar vervoer, krijgt de reiskosten 2e klasse openbaar vervoer vergoed. De reiskosten worden vergoed vanaf het huis- adres of de vaste werklocatie. Het uitgangspunt is dat de wer- kelijk gemaakte kosten worden vergoed. De tegemoetkoming in de kosten woon-/werkverkeer wordt bij gebruikmaking van
openbaar vervoer niet op de vergoeding in mindering gebracht. De medewerker die normaal gezien met de auto naar het werk komt, mag in geval van een zakenreis met gebruikmaking van de privé-auto alleen de op die dag gemaakte extra kilometers ten opzichte van woon-/werkverkeer declareren.
artikel 9.6 tegemoetkoming telefoonkosten
De medewerker ontvangt als hij in het bezit is van een telefoon, per maand een tegemoetkoming in de gesprekskosten van € 8,17. Indien uit hoofde van de functie met het buitenland moet worden getelefo- neerd, kunnen betreffende kosten, indien deze meer bedragen dan
€ 11,34 worden gedeclareerd. Voorwaarde hierbij is dat een gespe- cificeerde telefoonnota bij het declaratieformulier wordt gevoegd. Bovenstaande tegemoetkoming wordt verstrekt voor zover en voor zolang dit binnen de fiscaal toegestane grenzen valt en de medewerker niet de beschikking heeft gekregen over een (mobiele) telefoon van werkgever.
artikel 9.7 opvoeddesk
Kosten die de medewerker maakt indien hij gebruik maakt van de ondersteuning door De Opvoeddesk worden voor 50% vergoed tot een maximum van € 100,-- per gezin per jaar.
artikel 9.8 beeldschermbrilregeling
1. Medewerkers die met een beeldscherm werken, worden in de gelegenheid gesteld een onderzoek aan ogen en gezichtsver- mogen te ondergaan:
∞ bij indiensttreding,
∞ de eerste keer dat zij met een beeldscherm gaan werken of
∞ bij klachten.
Een oogonderzoek wordt, na overleg met de leidinggevende, aangevraagd bij de Arbodienst.
2. Een bril voor beeldschermwerk wordt vergoed, indien na onder- zoek door de Arbodienst of in opdracht van de Arbodienst door een daartoe uitgeruste instantie, is vastgesteld dat een beeld- schermbril noodzakelijk is en de klachten niet worden veroor- zaakt door onvoldoende gezichtsvermogen. Voorwaarde voor
vergoeding is dat de medewerker subsidie aanvraagt bij het UWV, aangezien de beeldschermbril een meeneembare voorzie- ning is en deze vergoeding afdraagt aan werkgever.
3. De vergoeding voor het montuur bedraagt met ingang van 1 januari 2012 maximaal € 52,38 en per 1 januari 2013 € 53,29.
Meerkosten zijn voor rekening van de medewerker. Bij de ver- goeding van de glazen wordt uitgegaan van standaard ontspie- gelde monofocale kunststof glazen. Als na onderzoek door de Arbodienst of opticien blijkt, dat de medewerker die reeds een bril draagt, voor de uitoefening van zijn functie bifocale glazen nodig heeft, dan bedraagt de vergoeding maximaal de kosten van deze bifocale glazen. Als deze noodzaak ontbreekt en de medewerker wenst toch zijn privé-bril aan te laten passen of de medewerker wenst toch een bifocale bril die tijdens het werk kan worden gebruikt, dan worden slechts de kosten van de vereiste monofocale glazen vergoed.
artikel 9.9 consumptieverstrekking
1. koffie en thee
In de ochtend- en middaguren en tijdens de lunchpauze wordt aan alle medewerkers van werkgever een gratis consumptie verstrekt. Verkooppersoneel dat tijdens een koopavond werkt, kan voor aanvang van de werktijd een consumptie gebruiken in de kantine van de vestiging.
2. lunch
In iedere vestiging kan tegen gereduceerde prijs een lunch wor- den gebruikt.
artikel 9.10 fietsstalling en fietsverzekeringsbijdrage
Indien er in of bij een vestiging een rijwielstalling is, dan kunnen de medewerkers hun fiets of bromfiets daar kosteloos stallen. Indien er in of bij een vestiging geen rijwielstalling is, dan kan er:
∞ een tegemoetkoming in de (brom)fietsverzekeringskosten of
∞ een tegemoetkoming in de externe stallingkosten
worden verstrekt aan de medewerker die in de regel met een fiets en bromfiets naar het werk komt.
Medewerkers die in aanmerking komen voor een dergelijke tege- moetkoming in de verzekering óf de externe stallingkosten, ontvan- gen met ingang van 1 januari 2012 € 14,96 en per 1 januari 2013 € 15,22 bruto per jaar. De uitkering geschiedt jaarlijks op 1 februari aan die medewerkers die op dat moment in dienst zijn en in aanmerking komen voor de vergoeding.
gratificaties
artikel 10.1 kerstgratificatie / variabele eindejaarsuitkering
1. De medewerker die vóór 1 januari 2002 in dienst is getreden van werkgever, heeft recht op een kerstgratificatie van 4% van het inkomen, verdiend tussen 1 januari en 31 december.
2. Uitbetaling vindt plaats gelijktijdig met de salarisuitbetaling over de maand december.
Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de loop van het kalenderjaar wordt de kerstgratificatie naar rato uitbetaald gelijktijdig met de laatste salarisbetaling.
3. De medewerker die vanaf 1 januari 2002 in dienst is getreden van werkgever ontvangt in plaats van een vaste kerstgratificatie, een variabele eindejaarsuitkering die afhankelijk is van het bedrijfsre- sultaat van werkgever.
De variabele eindejaarsuitkering bestaat uit een percentage van het inkomen verdiend tussen 1 januari en 31 december, van:
0% indien het budget niet is behaald (lager dan 95%)
1% indien het budget net niet is behaald (95% of hoger, maar lager dan 100%)
1,5% indien het budget is behaald (100% of hoger, maar lager dan 110%)
2% indien het budget ruimschoots is behaald (110% of hoger).
4. Uitbetaling vindt plaats in de maand mei, na afloop van het boekjaar waarop het bedrijfsresultaat is gebaseerd, aan de medewerkers die alsdan in dienst zijn van werkgever.
Ook oud-medewerkers die na afloop van het boekjaar, maar voor de maand mei uit dienst treden en het volledige hiervoor bedoelde boekjaar in dienst zijn geweest, ontvangen variabele eindejaarsuitkering.
artikel 10.2 jubileumgratificatie
Bij de volgende dienstjubilea worden de volgende gratificaties toe- gekend, waarbij eventuele op de gratificatie in te houden loonhef- fing en premies sociale verzekeringen voor rekening van werkgever komen:
De gratificatie bedraagt bij een diensttijd van: 12,5 jaar: 0,5 maand bruto inkomen
25 jaar: 1 maand bruto inkomen
40 jaar: 1,5 maand bruto inkomen
hoofdstuk 11
scholing
artikel 11 scholing
1. In het kader van een goede bedrijfsvoering en gelet op blijven- de employabiliteit van de medewerker, dient ten minste eenmaal per jaar een gesprek plaats te vinden tussen leidinggevende en medewerker over het onderwerp scholing en opleiding, waarbij de uitkomst schriftelijk zal worden vastgelegd. Dit gesprek kan een onderdeel zijn van het jaarlijkse functioneringsgesprek.
2. Werkgever verplicht zich de medewerker regelmatig te scholen dan wel bij te scholen op zijn specifieke vakgebied.
3. De planmatige aanpak met betrekking tot scholing c.q. bijscho- ling zal jaarlijks worden besproken met de Ondernemingsraad. De werknemersorganisaties zullen van de voortgang op de hoogte worden gesteld.
4. Ten aanzien van veiligheid verplicht werkgever zich de mede- werkers in de inwerkprocedure en basisopleiding adequaat te instrueren en te scholen met betrekking tot hoe te handelen in geval van (winkel-) criminaliteit en/of omgaan met agressie. Werkgever zal zorgdragen voor het actueel houden van de verworven kennis in dezen.
arbeidsongeschiktheid (eerste ziektedag voor 1 januari 2004)
Indien een medewerker ten gevolge van ziekte niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten en waarbij de eerste ziektedag voor 1 januari 2004 ligt, gelden voor hem de bepalingen van artikel 7:629 BW, de Ziektewet (zoals die luidden tot 1 januari 2004) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, voorzover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.
artikel 12.1 algemeen
1. Voor het bepaalde in dit hoofdstuk wordt onder arbeidsonge- schiktheid verstaan de arbeidsongeschiktheid in de zin van de Ziektewet en de WAO.
2. Voor het bepaalde in dit hoofdstuk wordt onder passende ar- beid verstaan de passende arbeid in de zin van de Ziektewet en de WAO.
3. Onder de uitkering ZW/WAO/WW/TW wordt hier verstaan een uitkering krachtens de betreffende wet welke uitkering is ont- staan tijdens en is gebaseerd op een arbeidsovereenkomst met werkgever.
artikel 12.2 verplichtingen van de medewerker
1. De medewerker dient zich te houden aan de controlevoorschrif- ten van de uitvoeringsinstelling en/of de controlevoorschriften zoals vastgesteld in of krachtens het Ziekteverzuim Controlere- glement (bijlage 3).
2. Indien en voor zover de kosten van de betalingen als bedoeld in artikel 12.3 door werkgever worden gedragen, dient de mede- werker zijn rechten jegens derden wegens loonderving ter zake van arbeidsongeschiktheid ten belope van het bedrag van deze kosten aan werkgever over te dragen.
3. Van medewerkers wordt verwacht dat zij zich in voorkomende gevallen actief en coöperatief opstellen om de re-integratie naar eigen dan wel passend werk te bespoedigen.
4. De medewerker is verplicht - indien nodig - werkgever een machtiging te verlenen op grond waarvan deze de uitkeringen krachtens Ziektewet, WAO, IOAW, REA en TW kan innen.
5. Het niet nakomen van verplichtingen als bedoeld in lid 1 t/m 4 kan tot gevolg hebben dat de betalingen krachtens deze regeling geheel of gedeeltelijk worden gestaakt, een en ander conform het Ziekteverzuim Controlereglement.
artikel 12.3 betaling bij volledige arbeidsongeschiktheid
1. a. Bij volledige arbeidsongeschiktheid heeft de medewerker gedurende een tijdvak van twee jaar aanspraak op een aanvulling op hem toekomende betalingen ingevolge artikel 7:629 BW, de ZW, of de WAO volgens onderstaande regeling:
∞ gedurende het eerste jaar van volledige arbeidsonge- schiktheid ontvangt de medewerker een aanvulling tot
100% van zijn jaarinkomen op de hem toekomende beta- lingen ingevolge artikel 7:629 BW of de ZW;
∞ gedurende het tweede jaar van volledige arbeidson- geschiktheid ontvangt de medewerker een aanvulling tot 90% van zijn jaarinkomen op de hem toekomende betalingen ingevolge de WAO.
b. Perioden van arbeidsongeschiktheid die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, worden voor de bepaling van het in sub a genoemde tijdvak van twee jaar, samengeteld.
c. Gedurende het in sub a genoemde tijdvak van twee jaar heeft de medewerker aanspraak op periodieken en alge- mene loonronden indien en voorzover hij hierop bij arbeids- geschiktheid aanspraak zou hebben.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel, heeft de medewerker van 65 jaar of ouder bij volledige arbeidsonge- schiktheid gedurende het tijdvak van zes weken aanspraak op een aanvulling op de hem toekomende betalingen ingevolge artikel 7:629 BW of de ZW tot 100% van zijn jaarinkomen. Voor het bepalen van het tijdvak van zes weken worden ziekteperioden samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
3. a. De arbeidsovereenkomst wordt met inachtneming van wet- telijke regels beëindigd met ingang van het derde jaar van volledige arbeidsongeschiktheid. Vanaf het tijdstip van beëin- diging wordt de uitkering WAO voor de duur van de eigen risicoperiode door werkgever doorbetaald. Daarna zal de uitvoeringsinstelling de betaling van de WAO overnemen.
b. Gedurende het derde jaar van volledige arbeidsongeschikt- heid heeft de medewerker aanspraak op een aanvulling van de som van WAO en eventueel arbeidsongeschiktheidspen- sioen tot 80% van het jaarinkomen zoals dat gold aan het einde van het tweede jaar van volledige arbeidsongeschikt- heid.
Vanaf de datum van beëindiging van de arbeidsovereen- komst wordt, gedurende het restant van het derde ziektejaar, deze aanvulling door het Pensioenfonds uitbetaald, overeen- komstig het bepaalde in het Pensioenreglement.
4. De medewerker die bij aanvang van het derde jaar van vol- ledige arbeidsongeschiktheid voldoet aan de voorwaarden voor prépensioen, heeft met ingang van het vierde ziektejaar aanspraak op een aanvulling van de WAO-uitkering en eventu- eel arbeidsongeschiktheidspensioen tot de ingevolge de voor prépensioen geldende uitkering. De hoogte van deze uitkering is afhankelijk van de leeftijd aan het begin van het derde ziekte- jaar.
5. De betalingen tijdens arbeidsongeschiktheid op grond van dit hoofdstuk, worden als een voorschotbetaling aangemerkt totdat door de Arbo-dienst of de uitvoeringsinstelling is vastgesteld, dan wel aan werkgever anderszins aannemelijk is gemaakt, dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid.
6. Geen aanspraak op de betalingen tijdens arbeidsongeschiktheid op grond van dit hoofdstuk bestaat indien:
∞ werkgever vaststelt dat de medewerker wel geschikt is voor het verrichten van zijn arbeid, dan wel
∞ gedurende de eerste tweeënvijftig weken van arbeidson- geschiktheid de medewerker weigert de Arbo-dienst of werkgever in staat te stellen tot het vaststellen van de (on) geschiktheid tot het verrichten van de arbeid, dan wel
∞ aan de medewerker de uitkering ZW/WAO geheel of gedeel- telijk wordt geweigerd, dan wel de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een ziekte of gebrek waaromtrent de me- dewerker bij de indiensttreding geen of onjuiste inlichtingen heeft verstrekt, dan wel
∞ de medewerker zonder dat daar een deugdelijke grond voor aanwezig is de passende arbeid als bedoeld in lid 7 van dit artikel niet aanvaardt.
7. a. Indien het, op aanwijzing van de Arbo-dienst en/of de uitvoeringsinstelling, in het belang van de zieke medewerker moet worden geacht dat deze passende arbeid verricht, zal werkgever zo spoedig mogelijk, in samenwerking met de Arbo-dienst en de uitvoeringsinstelling, passende arbeid zoeken voor de medewerker.
Indien dergelijke arbeid niet in het eigen bedrijfsonderdeel of binnen het bedrijf van werkgever kan worden gevonden, zal hiernaar binnen de onderneming van werkgever worden gezocht.
b. De medewerker neemt actief deel aan het proces van plaat- sing en aanvaardt geboden passende arbeid zo spoedig mogelijk.
8. Indien tijdens de arbeidsongeschiktheid door de medewerker arbeid wordt verricht waarvoor (aanspraak op) salaris bestaat, worden de betalingen volgens de leden 1, 2 en 3b van dit artikel verminderd met dit salaris, c.q. de aanspraak, indien en voor- zover de uitkering ZW/WAO niet wordt verlaagd.
9. Zodra de betrokkene na beëindiging van de arbeidsovereen- komst geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt verklaard, kan hij zich tot werkgever wenden. Werkgever verklaart zich bereid om in overleg met de Arbo-dienst of de uitvoeringsinstel- ling te bevorderen dat een passende functie wordt gevonden.
artikel 12.4 regeling (gedeeltelijke) arbeidsgeschiktheid en/of passende arbeid
Werkgever stelt zich ten doel, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, gedeeltelijk arbeidsongeschikte medewerkers in dienst te houden.
De aanspraken van medewerkers en de gang van zaken bij volle- dige en/of gedeeltelijke arbeidsgeschikt verklaring zijn opgenomen in de ‘Regeling Gedeeltelijke Arbeidsgeschiktheid en/of Passende Arbeid’, welke regeling deel uitmaakt van deze CAO. Zij is voor een ieder op aanvraag verkrijgbaar.
In ieder geval wordt deze regeling aan de medewerker toegezon- den bij aanvang van de negende maand van arbeidsongeschikt- heid.
artikel 12.5 wao-reparatie
Met ingang van het vierde jaar van gehele of gedeeltelijke arbeids- ongeschiktheid, heeft de medewerker jegens het Pensioenfonds aanspraak op een aanvulling op zijn WAO-uitkering.
Een en ander onder de voorwaarden volgens de Reglementen van het Pensioenfonds.
hoofdstuk 12a
arbeidsongeschiktheid (eerste ziektedag op of na 1 januari 2004)
artikel 12a.1 algemeen
1. Indien een medewerker ten gevolge van ziekte niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, en de eerste ziektedag ligt op of na 1 januari 2004, gelden voor hem de bepalingen van artikel 7:629 BW en de Ziektewet (zoals die luiden vanaf 1 januari 2004), en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), voor zover hierna niet anders is bepaald.
2. Met betrekking tot de bepaling van het inkomen geldt in dit hoofdstuk de definitie volgens art. 1.1.9 verhoogd met vakantie- toeslag en kerstgratificatie of variabele eindejaarsuitkering.
3. Werkgever zal zich inspannen om de arbeidsongeschikte mede- werker te laten terugkeren in zijn eigen functie.
4. Indien het, naar het oordeel van de Arbodienst en/of UWV, in het belang van de arbeidsongeschikte medewerker moet worden geacht dat deze hem passende arbeid verricht, zal werkgever zo spoedig mogelijk, in samenwerking met de Arbodienst en UWV, passende arbeid zoeken voor de medewerker binnen het bedrijf van werkgever.
Indien blijkt dat plaatsing binnen het bedrijf van werkgever niet mogelijk is, zal werkgever - conform wetgeving - bevorderen dat de medewerker wordt ingeschakeld in het bedrijf van een andere werkgever. De medewerker neemt actief deel aan het proces van plaatsing en aanvaardt geboden passende arbeid zo spoedig mogelijk.
artikel 12a.2 loondoorbetaling in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid
1. Tenzij de medewerker niet voldoet aan zijn wettelijke re-integra- tieverplichtingen en de binnen werkgever geldende regelge- ving, heeft hij in afwijking van het in artikel 7:629 lid 1 BW be- paalde terzake van loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid, gedurende de eerste 52 weken van zijn arbeidsongeschiktheid recht op 100% van zijn laatstverdiende inkomen.
2. Gedurende de 52 weken onmiddellijk volgend op de in lid 1 van dit artikel bedoelde periode van arbeidsongeschiktheid heeft de medewerker recht op 90% van zijn laatstverdiende inkomen in de volgende situaties;
a. In het geval de medewerker als gevolg van een vervroegde keuring door de uitvoeringsinstantie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de IVA wordt bevonden en hem een IVA-uitkering wordt toegekend, hetgeen inhoudt dat niet aannemelijk is dat de medewerker ooit op enigerlei wijze in eigen of passend werk aan de slag kan.
b. In het geval de arbeidsongeschikte medewerker de hem resterende mogelijkheden volledig benut, in die zin dat hij de eigen dan wel andere, passende werkzaamheden die hij vol- gens de Arbo-dienst kan verrichten bij de eigen werkgever of bij derden daadwerkelijk uitvoert.
3. Gedurende de 52 weken onmiddellijk volgend op de in lid 1 van dit artikel bedoelde periode van arbeidsongeschiktheid heeft de medewerker recht op 80% van zijn laatstverdiende inkomen in de volgende situaties:
a. In het geval de arbeidsongeschikte medewerker de hem resterende mogelijkheden voor ten minste 50% benut, in die zin dat hij de eigen dan wel andere, passende werkzaamhe- den die hij volgens de Arbo-dienst kan verrichten bij de eigen werkgever of bij derden, daadwerkelijk uitvoert.
b. In het geval de arbeidsongeschikte medewerker werkzaam- heden verricht op therapeutische basis. Onder therapeu- tische arbeid wordt in dit kader verstaan, therapeutische arbeid in het kader van een door de Arbo-dienst opgesteld plan waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid geleidelijk aan vermindert en uiteindelijk tot herplaatsing in eigen of ander werk leidt.
4. Gedurende de 52 weken onmiddellijk volgend op de in lid 1 van dit artikel bedoelde periode van arbeidsongeschiktheid en waarbij geen sprake is van een situatie als bedoeld onder lid 2
of lid 3 van dit artikel heeft de medewerker recht op 70% van zijn laatstverdiende inkomen. Werkgever zal in een dergelijk geval gemotiveerd en onderbouwd moeten aantonen dat er geen passende arbeid beschikbaar is.
5. Na afloop van de in de vorige leden bedoelde periode van in totaal 104 weken houdt de medewerker gedurende de daarop volgende periode van maximaal 52 weken recht op doorbeta- ling van:
∞ 90% van zijn inkomen indien sprake is van een situatie als genoemd in lid 2 sub b van dit artikel dan wel
∞ 80% van zijn inkomen indien sprake is van een situatie als bedoeld in lid 2 sub a of lid 3 sub a van dit artikel.
6. Enige aan de medewerker toegekende uitkering krachtens een particuliere of wettelijk voorgeschreven verzekering alsmede inkomsten uit arbeid worden in mindering gebracht op het door werkgever krachtens de voorgaande artikelen te betalen inko- men.
7. Ingeval een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid of een wijziging van de benutting van de resterende mogelijkheden gedurende de in de leden 2, 3, 4 en 5 van dit artikel genoemde periode een wijziging in het percentage van de loondoorbeta- ling met zich meebrengt zal deze wijziging in werking treden op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de wijziging zich heeft voorgedaan.
8. Perioden van arbeidsongeschiktheid die elkaar met een onder- breking van minder dan vier weken opvolgen worden voor de bepaling van de in de voorgaande artikelen bedoelde periode van 104 weken bij elkaar opgeteld.
9. Alle andere dan in dit artikel bedoelde aanvullingsregelingen voor het derde en volgende ziektejaren die gebaseerd zijn op de WAO zijn niet van toepassing.
10. De gedifferentieerde WGA-premie waarop de compensatie die werkgever van overheidswege ontvangt via een lagere WAO-/ IVA-premie in mindering is gebracht, zal vanaf 1 januari 2008 voor de helft worden ingehouden op het salaris van de werknemer.
11. a. Na afloop van de in lid 5 bedoelde periode van in totaal 104 weken, heeft de medewerker met een inkomen boven het maximum dagloon zolang hij een IVA-uitkering ontvangt, recht op een aanvulling van werkgever op deze uitkering tot 75% van zijn laatstverdiende inkomen.
b. Na afloop van de in lid 5 bedoelde periode van in totaal 104 weken, heeft de medewerker met een inkomen boven het maximum dagloon zolang hij een loongerelateerde WGA-uit- kering ontvangt, recht op een aanvulling van werkgever op deze uitkering. De hoogte van deze aanvulling is gelijk aan 70% van verschil tussen het laatstverdiende inkomen voordat de arbeidsongeschiktheid intrad en het nieuwe inkomen voor zover dat op jaarbasis boven het maximum dagloon uitkomt.
vervallen
hoofdstuk 14
collectieve ongevallenverzekering
artikel 14 collectieve ongevallenverzekering
1. Namens werkgever is ten behoeve van de medewerkers een Collectieve Ongevallenverzekering afgesloten, waarvan de premie en de verschuldigde loonheffing voor rekening komt van werkgever en waarvoor geen inhoudingen op het salaris zullen geschieden.
2. Deze verzekering voorziet in een dekking gedurende 24 uur per dag gedurende het gehele jaar en verstrekt een financiële tege- moetkoming bij overlijden en blijvende invaliditeit ten gevolge van ongevallen zoals die in de polis zijn omschreven.
3. De verzekeringsvoorwaarden zijn neergelegd in een polis die voor iedere medewerker ter inzage ligt bij HR services.
bedrijfsspaarregeling
artikel 15 bedrijfsspaarregeling
Medewerkers kunnen, voor zover en voor zolang fiscaal toege- staan, deelnemen aan de namens werkgever afgesloten Spaarloon- regeling.
In het reglement van deze regeling zijn de voorwaarden en rechten vastgelegd.
Met ingang van 1 januari 2012 vervalt artikel 15
hoofdstuk 16
pensioenregeling met ingang van 1 januari 2007
artikel 16.1 pensioenregeling met ingang van 1 januari 2007
1. Bij werkgever geldt met ingang van 1 januari 2007 de verplicht gestelde pensioenregeling voor de Detailhandel die verplicht is voor alle medewerkers van 20 jaar en ouder (de basispensioen- regeling). Deze pensioenregeling is ondergebracht bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel.
2. Voor medewerkers met een SV-loon boven het maximum pre- mieloon (in 2012: € 50.064,00 en in 2013: € 50.853,00) geldt naast de basispensioenregeling een aanvullende pensioenregeling (de excedentpensioenregeling). De excedentpensioenregeling is eveneens ondergebracht bij het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel.
De evenredigheidsbepaling in artikel 1.1 lid 5 is onverkort van toepassing voor de bepaling of de excedentpensioenregeling van toepassing is.
3. De inhoud van de basispensioenregeling en de excedentpen- sioenregeling wordt beschreven in brochures die bij aanvang deelneming worden verstrekt. Naast de brochure is per rege- ling een officieel pensioenreglement van toepassing dat bij het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel kan worden opgevraagd.
4. a. De premie voor beide regelingen wordt door het bestuur van Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel vastgesteld;
b. De eigen bijdrage van de medewerker in de premie voor de basispensioenregeling bedraagt op dit moment circa 1/4 van de totale premie voor de basisregeling;
c. Voor de excedentpensioenregeling is een eigen bijdrage voor de medewerker vastgesteld van 1/3 van de totale pre- mie in die regeling.
5. Voor alle medewerkers van werkgever geldt in beginsel in aan- vulling op de regelingen van het Bedrijfstakpensioenfonds een Anw-hiaatverzekering waarvan de hoofdlijnen als volgt luiden:
a. Verzekerd is 50% van het Anw-hiaat. De premie daarvoor wordt op het salaris van de medewerker ingehouden. Het verzekerde bedrag en de van de medewerker in te houden premie worden jaarlijks aangepast aan de hoogte van de wettelijke nabestaandenuitkering. Tevens wijzigt de premie indien de medewerker in een hogere leeftijdsklasse komt te vallen. De evenredigheidsbepaling in artikel 1.1 lid 5 is onver- kort van toepassing voor de bepaling van de premie en het verzekerde bedrag.
b. Iedere medewerker van 20 jaar of ouder neemt automatisch deel aan de verzekering. Indien om wat voor reden dan ook er geen behoefte (meer) bestaat aan dekking van het Anw- hiaat, bijvoorbeeld omdat de medewerker geen partner (meer) heeft kan de medewerker de verzekering beëindigen door de betreffende bij de afdeling HR services beschikbare afstandsverklaring in te vullen en getekend in te leveren. Bij een nieuwe relatie vangt de dekking pas aan op het moment dat de partner alsnog is aangemeld.
c. De verzekering eindigt bij uitdiensttreding of pensionering. Omdat de Anw-hiaatverzekering een risicoverzekering is, stopt de dekking bij beëindiging van de premiebetaling.
d. Een uitgebreide beschrijving van de Anw-hiaatverzekering is te vinden in een door de verzekeringsmaatschappij te verstrekken brochure.
6. Voor medewerkers die reeds vóór 1 januari 2007 in dienst zijn getreden bij werkgever geldt dat:
a. deze in dit artikel beschreven pensioenregeling (inclusief de excedentpensioenregeling en de in artikel 16.2 en 16.3
omschreven Garantieregeling 2007 en Compensatieregeling) de voor 1 januari 2007 geldende pensioenregeling vervangt die was ondergebracht bij Stichting Pensioenfonds Vendex KBB. Op de in eerdere CAO’s opgenomen pensioenbepalin- gen en/of andere pensioentoezeggingen kan geen beroep meer worden gedaan. Deze worden geacht met ingang van 1 januari 2007 te zijn vervallen;
b. indien zij voor 1 januari 2007 deelnemer waren in de Module Tijdelijk Partner Pensioen (TPP), op hen met ingang van 1 janu- ari 2007 de hiervoor beschreven Anw-hiaat verzekering van een daartoe aangewezen verzekeraar van toepassing zal zijn. De daarvoor verschuldigde premie is voor rekening van de medewerker;
c. andere modules dan de hiervoor genoemde basispensioen- regeling, excedentpensioenregeling en TPP, en de al per
1 januari 2006 afgeschafte modules AOP A en AOP B, per 1 januari 2007 zijn vervallen.
artikel 16.2 garantieregeling 2007
Voor medewerkers geboren vóór 1950 geldt de Garantieregeling 2007 op grond waarvan het versterkte (verhoogde) ouderdomspen- sioen in de regeling van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detail- handel wordt aangevuld. De precieze uitwerking van deze garantie- regeling en de wijze van inrekening van de versterkte (verhoogde) ouderdomspensioenaanspraken in de regeling van het Bedrijfstak- pensioenfonds voor de Detailhandel na 1 januari 2007, is vastgelegd in de Garantieregeling 2007. De tekst van de Garantieregeling 2007 is op te vragen bij de afdeling HR services van werkgever.
artikel 16.3 compensatieregeling (geboortejaren 1950
t/m 1954)
Voor de medewerkers geboren in en na 1950 is de garantieregeling niet langer van toepassing. Voor medewerkers die geboren zijn na 1949 maar vóór 1955 zal daarvoor in de plaats een aanvullende in- koop van pensioen plaatsvinden. Inkoop zal uiterlijk op de pensioen- datum plaatsvinden. De inhoud en voorwaarden van deze aanvul- lende regeling zijn vastgelegd in de Compensatieregeling
50-54. De tekst van de Compensatieregeling 50-54 is op te vragen bij de afdeling HR services van werkgever.
artikel 16.4 werknemersbijdrage garantieregeling en compensatieregeling
De werknemersbijdrage voor de Garantieregeling 2007 en de Com- pensatieregeling (geboortejaren 1950 t/m 1954) geldt voor medewer- kers vanaf 20 jaar en bedraagt 0,406% van het SV-loon.
hoofdstuk 17
uitkering bij overlijden
artikel 17.1 uitkering
1. Bij overlijden van een medewerker ontvangen de nagelaten be- trekkingen een uitkering gelijk aan het rechtens geldend inkomen over het resterende deel van de maand van overlijden plus de twee daarna volgende maanden.
2. De overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag van de uitkering dat aan de nagelaten betrekkingen ter zake van het overlijden van de medewerker toekomt krachtens een wettelijk voorgeschreven ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering.
artikel 17.2 nagelaten betrekkingen
Onder nagelaten betrekkingen wordt verstaan:
∞ de partner van de medewerker van wie de medewerker niet duurzaam gescheiden leefde;
bij gebreke daarvan:
∞ de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen en/of de meerderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen tussen 18 en 21 jaar, waarvoor krachtens de wet een onderhoudsplicht bestaat;
bij gebreke daarvan:
∞ degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
vakbondswerk
artikel 18 faciliteiten
Tussen werkgever en de werknemersorganisaties zijn afspraken gemaakt over de door werkgever verleende faciliteiten voor vak- bondswerk in de onderneming. De faciliteiten en de voorwaarden zijn opgenomen in bijlage 2 van deze CAO.
hoofdstuk 19
klacht- en beroepsrecht
artikel 19.1 algemeen
Bij werkgever bestaan regelingen voor
a. beroepsrecht,
b. individueel klachtrecht.
artikel 19.2 beroepsrecht
De medewerker, die bezwaren heeft tegen de wijze, waarop in zijn geval een onderdeel van deze CAO is of wordt toegepast, heeft een beroepsrecht. Ingeval van organisatiewijziging is het beroepsrecht eveneens van toepassing op de toepassing van materiële arbeids- voorwaarden, bepalingen in het alsdan van toepassing zijnde Sociaal Plan, dan wel uit aanvullende sociale regelgeving terzake. Het beroepschrift kan worden ingediend na het volgen van de pro- cedure ter verkrijging van een voor beroep vatbaar besluit, zoals neergelegd in de regeling Beroepsrecht (zie bijlage 4).
artikel 19.3 klachtrecht
1. De medewerker die klachten heeft over de toepassing van regels ten aanzien van sociaal beleid, privacy, re-integratie, ongewenste intimiteiten of discriminatie kan een klacht indienen volgens de procedure die is neergelegd in de regeling Individu- eel Klachtrecht (zie bijlage 5).
2. Het klachtrecht is niet van toepassing ingeval een beroep vol- gens de beroepsprocedure volgens artikel 19.2 mogelijk is.
inhoudingen
artikel 20 inhoudingen op het salaris
Op de bruto-salarissen en toeslagen van deze CAO zullen inhoudin- gen ingevolge belastingen en sociale verzekeringen alsmede alle bijdragen ingevolge de pensioenregeling, alsmede de solidariteits- heffing rechtstreeks geschieden.
Indien en voor zover door of krachtens enige wettelijke bepaling werkgever verplicht is of zal worden om op overige vergoedingen
maandsalarisschaal per 1 februari 2013 (inclusief 1%) | ||||
functiegroep | I | II | III | IV |
schaalnummer | 60 | 64 | 68 | 72 |
minimumsalaris | 2868,55 | 3268,41 | 3737,73 | 4415,86 |
maximumsalaris | 4097,93 | 4669,15 | 5339,62 | 6308,37 |
c.q. verstrekkingen, waarop de medewerker krachtens deze CAO aanspraak heeft, inhoudingen te doen in de sfeer van de belas- tingen en/of sociale verzekeringen, zullen zodanige inhoudingen steeds rechtstreeks geschieden op de uit te betalen sommen geld, ongeacht wanneer en op welke wijze de uitbetalingen geschieden.
bijlage 1
salarisschalen
maandsalarisschaal per 1 september 2011 (inclusief 1%) | ||||
functiegroep | I | II | III | IV |
schaalnummer | 60 | 64 | 68 | 72 |
minimumsalaris | 2840,15 | 3236,04 | 3700,73 | 4372,14 |
maximumsalaris | 4057,36 | 4622,92 | 5286,75 | 6245,91 |
vakbondswerk
artikel 1 faciliteiten vakbondswerk
1. De hierna te noemen faciliteiten worden door werkgever ver- leend in het kader van een streven naar betere communicatie en een doelmatiger overleg tussen de werknemersorganisaties en hun leden. Inhoudelijk zal deze communicatie steeds dienstbaar zijn aan het overleg tussen werkgever en de werknemersorgani- saties.
2. Partijen zullen voorkomen dat de onderhavige activiteiten op enigerlei wijze het werk van de ondernemingsraden ondergra- ven; evenmin zullen andere binnen werkgever bestaande com- municatiepatronen en overlegstructuren worden aangetast en de voortgang van de werkzaamheden worden belemmerd.
3. Door de werknemersorganisaties zullen contactpersonen/kader- leden worden aangewezen, waarna de namen van deze leden schriftelijk aan werkgever zullen worden medegedeeld.
4. De positie van een contactpersoon/kaderleden kan uitsluitend worden beïnvloed door de naleving van de rechten en verplich- tingen, voortvloeiend uit zijn arbeidsovereenkomst en de wet
en derhalve niet door zijn optreden als contactpersoon. Xxxxxxx van vermeende schending van deze afspraak zal de contact- persoon het bestuur van zijn werknemersorganisatie daarvan
in kennis stellen. Indien in de onderhandelingen met de werkne- mersorganisaties geen aanvaardbare oplossing wordt gevon- den, zal arbitrage worden ingeroepen; de wijze waarop deze zal plaatsvinden, zal in het overleg worden vastgesteld.
5. Werkgever zal op verzoek van de werknemersorganisaties uit- nodigingen aan leden voor vergaderingen, algemeen zakelijke mededelingen, wijziging samenstelling besturen, werkgroepen
e.d. via publicatieborden bekendmaken of via de interne post versturen indien geadresseerd aangeboden.
6. Vergaderingen die georganiseerd zijn door een werknemersor- ganisatie en waaraan medewerkers van werkgever deelnemen, zullen in principe buiten de normale dagelijkse arbeidsduur plaatsvinden. Indien de werknemersorganisatie deze vergade- ring aansluitend aan het eind van de normale dagelijkse arbeids- duur wil houden zal werkgever, indien mogelijk, vergaderruimte ter beschikking stellen.
7. Contactpersonen/kaderleden kunnen tijdens de werktijd telefonisch contact opnemen met een bestuurder van de FNV Bondgenoten of CNV Dienstenbond, c.q. woordvoerder van de Vereniging HEMA Personeel2. In overleg met de betrokken
bedrijfsleiding wordt bepaald op welke plaats en op welk tijdstip telefoongesprekken kunnen worden gevoerd.
8. Leden van een werknemersorganisatie kunnen, met behoud van vast inkomen, maximaal 5 dagen per jaar, waarvan niet meer dan 3 dagen aaneengesloten, in de gelegenheid worden gesteld, voor zover de werkzaamheden dit toelaten: tot het volgen van een door hun werknemersorganisatie aangeboden scholings- en vormingsprogramma;
9. Het aantal medewerkers dat deelneemt aan de onder lid 8 ge- noemde activiteiten mag per jaar de hierna genoemde aantal- len niet overschrijden:
FNV Bondgenoten/CNV Dienstenbond 30 leden
Vereniging HEMA Personeel2 12 leden
10. Voor het bijwonen van algemene vergaderingen van de werknemersorganisaties hebben medewerkers - bestuursleden of afgevaardigden - recht op verlof van maximaal 3 dagen per jaar met behoud van inkomen.
11. Voor deelname aan activiteiten van een door de werknemersor- ganisatie ingestelde vakbondskadergroep, kunnen contactper- sonen/kaderleden maximaal 7 dagen per jaar vakbondsverlof opnemen, waarbij het salaris wordt doorbetaald.
12. Toekenning van faciliteiten, zoals bedoeld onder lid 8 t/m 11 ge- schiedt na schriftelijke melding door de werknemersorganisatie(s) aan werkgever van de betreffende medewerkers en data.
13. De bij werkgever werkzame leden van de overlegdelegaties van de werknemersorganisaties kunnen de vergaderingen tussen werkgever en de werknemersorganisaties bijwonen met behoud van vast inkomen. Ten behoeve van onderling beraad van de overlegdelegaties zijn lid 11 en 12 van overeenkomstige toepas- sing. De namen van de bij werkgever werkzame leden van de overlegdelegaties van de werknemersorganisaties worden door de werknemersorganisaties schriftelijk aan werkgever meege- deeld.
artikel 2 hardheidsclausule
Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan in overleg tussen werkgever en de werknemersorganisaties het maximum aantal dagen als vermeld in artikel 1.8 worden verhoogd.
artikel 3 opschorting faciliteiten
Werkgever kan de in artikel 1 verleende faciliteiten opschorten, indien de inhoud van de in artikel 1.1 bedoelde communicatie niet strookt met de doelstellingen van het overleg tussen werkgever en de werknemersorganisaties en/of bestaande communicatiepatro- nen en overlegstructuren belemmert. In zo’n situatie zal werkgever er voor zorgen dat zo spoedig mogelijk overleg met de werkne- mersorganisaties plaatsvindt.
ziekteverzuim controlereglement
artikel 1 ziekmelding
1. a. Arbeidsongeschiktheid dient door de medewerker op de eer- ste ziektedag direct te worden gemeld bij de direct leiding- gevende of een andere door werkgever hiervoor aangewe- zen persoon vóór het door werkgever hiervoor vastgestelde tijdstip en bij het ontbreken hiervan: vóór half tien ‘s morgens.
b. Indien de arbeidsongeschiktheid tijdens werktijd ontstaat dient de medewerker zich direct ziek te melden bij de direct leidinggevende of een andere door werkgever hiervoor aangewezen persoon.
c. Indien de arbeidsongeschiktheid tijdens vakantie (zowel binnen- als buitenland) c.q. verblijf in het buitenland ontstaat, dient de medewerker direct contact op te nemen met de di- rect leidinggevende of een andere door werkgever hiervoor aangewezen persoon. De medewerker dient zowel voor werkgever als voor de Arbodienst telefonisch of schriftelijk bereikbaar te blijven.
d. Indien de medewerker zelf niet in staat is om zich ziek te mel- den, kan hij zich door een ander laten ziekmelden. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden als bij ziekmelding door de medewerker persoonlijk.
2. gegevens bij ziekmelding
Bij de ziekmelding moeten de volgende gegevens worden door- gegeven:
∞ het adres waar de medewerker verblijft c.q. verpleegd wordt (bij ziekenhuisopname moet ook de afdeling worden door- gegeven)
∞ het telefoonnummer waar de medewerker te bereiken is
∞ geschatte duur van het verzuim.
Veranderingen in deze gegevens moeten direct worden doorge- geven.
3. sancties
a. Als de medewerker zich te laat ziek meldt, maar na melding blijkt dat er wel degelijk sprake is (geweest) van arbeidson- geschiktheid, volgt een schriftelijke waarschuwing. Als te late, maar niet onterechte ziekmelding binnen een jaar nog eens voorkomt, wordt vanaf het moment van afwezigheid tot aan de ziekmelding het door te betalen salaris verminderd tot 70%.
b. Als de medewerker zich ziek meldt en na melding niet aan- nemelijk kan maken dat sprake is (geweest) van arbeidson- geschiktheid, of na melding weigert om werkgever of de Arbodienst gelegenheid te geven tot het vaststellen van arbeidsongeschiktheid, wordt het salaris, zolang als de afwe- zigheid duurt, niet doorbetaald.
artikel 2 controlevoorschriften
1. De medewerker is verplicht deze controlevoorschriften en de voorschriften van de Arbodienst na te leven.
2. De medewerker is er zelf voor verantwoordelijk dat hij voor werkgever en de Arbodienst bereikbaar is, en zodoende con- trole mogelijk maakt.
3. eerste controle
De medewerker die zich heeft ziek gemeld dient op het verblijf-
c.q. verpleegadres te blijven tot een eerste controle is uitgevoerd (dit kan geschieden in de vorm van een bezoek van een contro- leur van de Arbodienst, ofwel door middel van een telefonische controle of inzending van een schriftelijke verklaring). Dit adres mag wel verlaten worden voor doktersbezoek. Een bewijs hiervan moet op verzoek van de Arbodienst getoond kunnen worden.
sanctie
Indien de medewerker bij de eerste controle niet thuis is, wordt
- tenzij hij kan aantonen dat hem dit niet te verwijten was - het door te betalen salaris verminderd tot 70%. Deze sanctie wordt opgeheven zodra de medewerker weer aan de voorschriften voldoet.
4. vakantie
Voor vakantie tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid dient de medewerker altijd vooraf toestemming te hebben verkregen van werkgever. Deze toestemming wordt slechts ge- geven indien de Arbodienst geen bezwaar heeft tegen de (aard van de) vakantie.
artikel 3 oproep bedrijfsarts / controleur / arbobegeleider
1. De medewerker die zich ziek heeft gemeld, kan door de Arbo- dienst worden opgeroepen voor een (geneeskundig) onderzoek. De medewerker is verplicht aan deze oproep gehoor te geven en zijn medewerking aan een dergelijk onderzoek te verlenen.
2. sanctie
Indien de medewerker niet voldoet aan een oproep om te verschijnen bij de Arbodienst, of wel verschijnt maar aan een noodzakelijk geacht medisch onderzoek niet of niet voldoende meewerkt, wordt vanaf de datum waarop hij moest verschijnen tot het moment dat de medewerker zich (weer) onder controle stelt het salaris niet doorbetaald. Blijkt de medewerker naar het oordeel van de Arbodienst wel degelijk arbeidsongeschikt te zijn (geweest), dan wordt alsnog 70% van het verschuldigde salaris betaald.
artikel 4 geneeskundige hulp
1. De medewerker die zich ziek heeft gemeld dient zich binnen een redelijke termijn onder behandeling van een arts te stellen en de behandelingsvoorschriften op te (blijven) volgen. Contact met de Arbodienst hoeft hiervoor niet te worden afgewacht.
2. Indien de medewerker zich niet aan de in het eerste lid ge- noemde verplichting houdt, terwijl dit hem naar het oordeel van werkgever of de Arbodienst te verwijten is, wordt het aan de medewerker door te betalen salaris over de periode dat de medewerker zich niet aan deze verplichting houdt verminderd tot 70%.
artikel 5 opzet, grove schuld en nalatigheid
1. De medewerker heeft geen recht op doorbetaling van zijn sala- ris indien de arbeidsongeschiktheid door eigen opzet is veroor- zaakt.
2. Indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door grove schuld of grove nalatigheid van de medewerker wordt het door te betalen salaris verminderd tot 70%.
artikel 6 gedragingen die de genezing belemmeren
Het door te betalen salaris van de medewerker die zich tijdens zijn ziekteperiode schuldig maakt aan handelingen die naar het oordeel van de Arbodienst de genezing (kunnen) belemmeren, wordt vanaf het moment dat deze handelingen worden geconstateerd vermin- derd tot 70%.
artikel 7 ongeschiktheid bij indiensttreding
Indien het naar het oordeel van de Arbodienst vaststaat, dat de on- geschiktheid tot werken reeds bestond - of het gevolg is van een ge- brek dat reeds bestond - op het tijdstip dat de medewerker in dienst trad en de medewerker bij indiensttreding hierover geen of onjuiste inlichtingen heeft verstrekt, wordt het salaris niet doorbetaald.
artikel 8 passende arbeid
Werkgever kan de medewerker tijdens zijn ziekte passende arbeid,
d.w.z. werkzaamheden die door de Arbodienst en/of de uitvoerings- instelling passend worden geacht, aanbieden. De medewerker die zonder deugdelijke grond weigert dergelijke arbeid te verrichten verliest zijn recht op doorbetaling van salaris.
artikel 9 werkhervatting na herstel
1. De medewerker dient direct zijn werkzaamheden te hervatten zodra hij niet meer arbeidsongeschikt is. Hij hoeft hiervoor niet op toestemming of opdracht van de Arbodienst te wachten.
2. Xxxxxx het herstel in buiten het rooster, dan is de medewerker verplicht zijn leidinggevende of de door werkgever hiertoe aan- gewezen persoon daarvan direct melding te doen.
Deze melding dient uiterlijk te geschieden op de eerste dag na herstel waarop het bedrijf is geopend, vóór een door werkgever te bepalen tijdstip, bij het ontbreken van een bepaling vóór half tien ‘s morgens.
artikel 10 volharden in niet meewerken aan re-integratie
De medewerker die volhardt in:
∞ het geen gehoor geven aan een oproep van een bedrijfsarts/ controleur/arbobegeleider,
∞ het zonder deugdelijke grond weigeren mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskun- dige gegeven redelijke voorschriften,
∞ het zich schuldig maken aan handelingen die naar het oordeel van de Arbo-dienst de genezing (kunnen) belemmeren, verliest het recht op doorbetaling van het salaris inclusief de eventuele vaste UC-toeslag per maand.
artikel 11 bezwaar tegen hersteldverklaring (deskundigenoordeel)
1. Na (weigering tot) hersteldverklaring door de Arbodienst kan zowel door medewerker als werkgever, indien deze het met de (weigering tot) hersteldverklaring niet eens is, het UWV worden verzocht een onderzoek in te stellen en een oordeel te geven over het bestaan van de arbeidsongeschiktheid.
2. De kosten van dit onderzoek worden door de medewerker slechts gedragen indien de uitvoeringsinstelling zijn mening betreffende het bestaan van de arbeidsongeschiktheid niet onderschrijft.
3. Zowel medewerker als werkgever zijn verplicht elkaar direct schriftelijk op de hoogte te stellen van een verzoek om een des- kundigenoordeel aan de uitvoeringsinstelling.
4. Zolang de uitvoeringsinstelling nog geen oordeel heeft gegeven over het bestaan van de arbeidsongeschiktheid en de mede- werker zijn werkzaamheden niet heeft hervat, wordt over deze periode het salaris slechts bij wijze van voorschot uitbetaald, in- dien de medewerker binnen een week nadat hij van het oordeel van de arbodienst in kennis is gesteld, aantoont dat daadwerke- lijk een deskundigenoordeel is aangevraagd.
5. Het in het vorige lid bedoelde voorschot zal als onverschuldigde betaling door werkgever worden teruggevorderd en zo moge- lijk worden verrekend met toekomstige loonbetalingen indien de uitvoeringsinstelling de medewerker arbeidsgeschikt achtte op het moment van indiening van het verzoek om een deskundigen- oordeel.
artikel 12 controlevoorschriften gehanteerd door de uitvoeringsinstelling
Naast de bepalingen uit dit reglement zijn tevens de controlevoor- schriften van de uitvoeringsinstelling van toepassing.
artikel 13 slotbepalingen
1. De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing zolang de loondoorbetalingsplicht van werkgever, dan wel de uitkering op grond van de Ziektewet, duurt. Na afloop van de bovengenoem- de periode zijn de controlevoorschriften van de uitvoeringsinstel- ling van toepassing.
2. Werkgever zal het toepassen van een van de in dit reglement voorziene sancties direct schriftelijk aan medewerker bevestigen.
3. De in dit reglement voorziene kortingsbepalingen gelden met inachtneming van de wettelijke begrenzing, te weten: minimaal het voor de medewerker geldende wettelijk minimumloon.
beroepsrecht
artikel 1 beroepsrecht
1. Indien een medewerker bezwaar heeft tegen de wijze waarop in zijn geval een onderdeel van deze CAO wordt toegepast door werkgever, heeft de medewerker recht op:
∞ een duidelijke motivering van het standpunt van werkgever;
∞ begeleiding van de HR adviseur bij het formuleren van de bezwaren en het afwegen van standpunten;
∞ hulp bij het zoeken van zijn vermeend recht langs de hieron- der aangegeven weg.
2. Een medewerker die bezwaren heeft tegen de wijze waarop deze CAO wordt toegepast door werkgever en meent recht te hebben op een andere beslissing, bespreekt dit met zijn directe chef. Deze neemt binnen het raam van zijn bevoegdheden en in- structies een beslissing en stelt de medewerker hiervan in kennis.
3. Wanneer na de beslissing genoemd in lid 2 de bezwaren ge- handhaafd blijven heeft de medewerker het recht formeel bij de directie van werkgever bezwaar te maken. Hij kan zich daartoe, uiterlijk vier weken nadat hij de beslissing van zijn chef heeft ontvangen, tot de directie wenden met het schriftelijke verzoek binnen vier weken te kunnen beschikken over een besluit in voor beroep vatbare vorm. De medewerker kan zich, bij het opstel- len van het verzoek en in verdere gesprekken daarover, laten bijstaan door een zelf gekozen woordvoerder of deskundige.
4. De directie zorgt ervoor dat de medewerker wordt gehoord en formuleert binnen vier weken haar besluit. Indien de bezwaren worden erkend, dan wordt dit onverwijld schriftelijk aan de me- dewerker medegedeeld en eindigt daarmede de procedure.
5. Worden de bezwaren niet erkend, dan wordt een voor beroep vatbaar besluit onverwijld schriftelijk afgegeven door de direc- tie.
artikel 2 beroepscommissie
1. De Beroepscommissie wordt gevormd door 6 medewerkers en is paritair samengesteld. De 6 leden worden als volgt aangewe- zen:
1 lid aangewezen door de FNV Bondgenoten en CNV Diensten- bond gezamenlijk
1 lid aangewezen door de Vereniging HEMA Personeel2 1 lid aangewezen door de HOR
3 leden aangewezen door werkgever.
De zittingsduur van het door de HOR aangewezen lid is gelijk aan de zittingsduur van de HOR.
2. Eén der door werkgever aangewezen leden wordt door werk- gever tevens aangewezen als voorzitter. Partijen bij de XXX xxxxxxxx voorts een ambtelijk secretaris, werkzaam bij werkge- ver, die de Beroepscommissie bij haar werkzaamheden terzijde staat.
De werkwijze van de Beroepscommissie wordt door partijen vastgesteld.
3. Voor de aangewezen leden worden geen plaatsvervangende leden benoemd. In bijzondere situaties, bijvoorbeeld langdurige ziekte van een lid, kan het benoemende orgaan tijdelijk een ander lid benoemen.
4. De leden van de Beroepscommissie oordelen zonder last of rug- gespraak. Zij streven naar een unanieme uitspraak. Deze wordt schriftelijk medegedeeld aan de betrokken medewerker en aan de directie. Deze uitspraak van de Beroepscommissie is bindend voor partijen.
5. Indien in de Beroepscommissie geen unanieme uitspraak wordt bereikt, wordt dit eveneens schriftelijk aan betrokkenen medege- deeld. Het geschil wordt dan binnen twee weken door de com- missie ingebracht bij het overleg tussen de bij de CAO betrokken partijen.
Partijen doen zo spoedig mogelijk nadien een bindende uit- spraak.
artikel 3 beroepsprocedure
1. Indien de medewerker - na ontvangst van het in artikel 1.5 ge- noemde voor beroep vatbare besluit - van mening blijft dat deze CAO onjuist op hem wordt toegepast door werkgever, heeft hij het recht binnen vier weken bij de Beroepscommissie in beroep te gaan.
De medewerker heeft dit recht ook, in het geval hij kan aantonen dat hij een voor beroep vatbaar besluit heeft gevraagd en dat hij dit acht weken na de aanvraag nog niet ontvangen heeft.
2. Het beroepschrift moet schriftelijk worden ingediend. De me- dewerker kan zich bij het opstellen van zijn beroepschrift en in gesprekken met de Beroepscommissie laten bijstaan door een door hem aan te wijzen woordvoerder of deskundige.
3. De ontvangstdatum van het beroepschrift wordt door de Be- roepscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de mede- werker bevestigd.
4. De Beroepscommissie zal een beroepsschrift niet ontvankelijk verklaren indien dezelfde problematiek in behandeling is in een andere rechtsgang.
5. De medewerker wordt in staat gesteld het beroepschrift nader mondeling toe te lichten aan de Beroepscommissie.
6. Daarna doet de Beroepscommissie binnen acht weken een uitspraak. Indien door omstandigheden dit niet mogelijk is, wordt hiervan aan betrokkenen mededeling gedaan onder opgave van de redenen.
7. Deze beroepsprocedure laat de mogelijkheid van een gerechte- lijke procedure onverlet.
klachtrecht
artikel 1 klachtrecht
1. Een medewerker kan bij de Klachtcommissie een klacht indienen over de toepassing van (geschreven en ongeschreven) regels ten aanzien van sociaal beleid, privacy, re-integratie, faciliteiten- regeling OR-werk, ongewenste intimiteiten of discriminatie.
2. Wanneer de klacht betrekking heeft op de wijze waarop de CAO wordt toegepast, zijn de regels van het klachtrecht niet van toepassing. Voor de medewerker staat dan de weg open van het beroepsrecht (zie artikel 19.2 en bijlage 4).
3. Een klacht hoeft door de medewerker niet eerst besproken te worden met de leidinggevende of de HR adviseur. Dit kan echter wel nuttig zijn.
4. In de procedure kan een medewerker zich laten bijstaan door een zelf gekozen woordvoerder of deskundige. Daarnaast kan altijd hulp worden gevraagd aan de HR adviseur.
5. Een medewerker die een klacht heeft ingediend mag daarvan geen nadelige gevolgen ondervinden in zijn of haar werksitu- atie.
artikel 2 klachtcommissie
1. De Klachtcommissie wordt gevormd door 6 medewerkers en is paritair samengesteld. De 6 leden worden als volgt aangewe- zen:
3 leden aangewezen door de HOR
3 leden aangewezen door de directie van werkgever. Het aantal mannen en vrouwen is gelijk.
2. Een ambtelijk secretaris zal de Klachtcommissie bij haar werk- zaamheden terzijde staan.
3. De leden van de Klachtcommissie oordelen zonder last of rug- gespraak. Zij streven naar een unanieme uitspraak.
4. Alle leden, alsmede de ambtelijk secretaris en alle andere betrok- kenen hebben een geheimhoudingsplicht.
artikel 3 klachtprocedure
1. Een klacht dient schriftelijk ingediend te worden bij de ambtelijk secretaris. Binnen 1 week zal de klager bericht krijgen dat de klacht ontvangen is en of deze door de Klachtcommissie in be- handeling kan worden genomen.
2. Vervolgens gaat de Klachtcommissie de klacht onderzoeken. Dit gebeurt onder meer door het voeren van gesprekken met de klager, de leidinggevende en andere betrokkenen. Bij deze
gesprekken zijn steeds 2 leden (van zowel werknemers- als werk- geverszijde) aanwezig.
3. Binnen 8 weken na ontvangst van de klacht brengt de Klacht- commissie een advies uit aan de directie. De klager ontvangt hier een afschrift van.
4. Op dit advies dient de directie binnen 4 weken een beslissing te nemen. In principe wordt het advies van de Klachtcommissie
gevolgd, tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen zich hiertegen verzetten.