INHOUD :
a* JAARGANG — N* 41 ZONDAG, 25 JUNI 1933
R E D A C T I E : Xxxxxxxxx, 00, Xxxxxxxxx Abonnement : 100 fir. per jaar ■-■
Vereeniging zonder winstgevend doel
BEHEER : Xxxxx Xxxxxxxxxx, 00, Xxxxxxxxx
■■= ■ Postchecknummer : 31 85 . 22
INHOUD :
Prof. J . P. H A ESA ERT.
X. Xxxxxxx.
Dynam isch Rech t bij
Politierechtbank te Vilvoorde — 9 Ju n i 1933. —
Bevoegdheid. — Overtreding op het v erkeer die
699
van onze kuituur (bl. 50), — alleszins blijk
700
inachtneming van een breed opgevatte relati
R. VAN LEN N EP . — De Bu rgerlijke A an sp rakelijk heid in h et In tern ation aal privaat recht.
REC H TSPRA A K.
H of van Beroep Bru ssel, — 9e Kam er .— 14 Ju n i 1933. — Kortgeding. — Onderhoudsgeld. — Voor- loopig karakter.
Bu rgerlijke Rech tban k Bru gge. — 23 M aart 1933.
— Burgerlijk recht. — Uitstel van betaling. — Artikel I2kh B. W. — Huurprijs. — Redenen. — Verbeteringen door den huurder aan het v er huurde aangebracht. — Verhinderde uitbating.
— W aarborgen van de schuld. — Economische crisis. — Pandbeslag. — Van w aarde verkla ring met verdaging der uitvoerbaarheid.
Bu rgerlijke Rech tban k Antw erpen. — 5e Kam er.
— 13 Mei 1932. — Verbintenissen. — Huurover eenkomst. — Vreem de munt.
verw ondingen heeft veroorzaakt. — Bevoegd heid van den politierechter.
W erkrech tersraad Antw erpen. — Kam er voor bedienden. — 26 Mei 1933. — W erknemer. —
.W erktoestellen hem toebehoorende. — Sleet. — Poging tot oneerlijke mededinging. — Vrijw il lige staking. — Geen reden tot doorzending.
IN GEZON DEN BIJD R A G EN .
I. DE GLAS. — De pandgeving der nominaal actiën.
BIBLIO G R A P H IE.
R E C H T E R L IJK LEVEN . M ED ED EELIN G EN .
baar. 1 !.gj
Dit goederenbegrip verruimt eveneens het kader van het eigendomsrecht (bl. 51), voor gesteld als iedere materieele berechtiging tot een goed. De voordeelen, n.l. wat betreft den uitleg van de onderneming als afzonderlijk ob- jekt van het rechtsverkeer, en de petitorische bescherming tegenover onberechtigde derden, liggen voor de hand.
Optimistische verwachtingen hecht Xxxxxxx aan zijn leer. De regulatieve beginselen schijn- nen hem aangewezen (bl. 58) voor het vervul len van drie gewichtige funkties : ze zullen den wetgever leiden bij de rechtsvorming, den prac
ticus bij den uitleg, en, als rechtsbron, zijn ze
viteit, en zelfs, waar het past, van een zekere vrijheid, binnen de orde van geleidelijk strik ter bindende rechtssystemen, waarvan het laatste met de openbare orde overeenkomt. Als ik Zaitzeff (16) wel begrijp, moet zulk een opvatting reeds het Russische strafrecht be heerschen.
Voeg ik er nog terloops bij dat rechtszeker heid en rechtéénheid utopische doeleinden zijn : ik meen elders (17) te hebben bewezen dat toevalligheid en pluralisme schering en inslag zijn in het evolutieproces van het recht, dat er waarschijnlijk nooit aan zal ontsnappen (18).
Prof. J. P. HAESAERT.
DYNAMISCH RECHT
BIJ X. XXXXXXX.
bestemd om de leemten der wetgeving aan te vullen. Nu is ook de mogelijkheid gegeven van een harmonische ontwikkeling van recht en rechtspleging, terwijl rechtszekerheid en rechts- éénheid worden versterkt.
Mijn bestek laat een grondige kritiek van
(Universiteit Gent).
1. Analyse du cas juridique. (Rev. Int. Théorie du droit, 1933).
2. Oester. Richterzeit., Màrz 1933, nr 3, bl. 56 volg. ; zie ook : Neugestaitung der Grundbegriïfe
Mijn ontleding van het rechtsgeval (1 ), heeft me tot de conclusie gebracht dat de rechtszin alléén voor een dynamisch g e- b r u i k vatbaar is, en dat een statische toe passing, den aard der rechtsformule tegen spreekt, op grond tevens van haar historischen oorsprong en van haar tegenwoordigen vorm. Deze uitkomst leidt tot een vergelijking met de gelijkluidende, echter anders-gerichte op vattingen van X. Xxxxxxx, die, sedert zijne uiteenzetting op het Congrès Internationale de droit comparé, van 1932, in den Haag (2 ), zijne meeningen verder heeft uitgewerkt in « D as Privatrecht der Zukunft», 1932.
Uitgangspunt is de ontevredenheid met het positieve recht. « D er Traum des positiven Rechts ist ausgetraümt », resumeerde onlangs Xxxxxxxxx (3 ) en met deze veroordeeling ver klaart zich de Grazische professor eens. De lijn welke, bij ons, begint met Geny, zwenkt met Stati, en, in 't geniept, voortloopt met Ripert en Josserand, ontwikkelt zich aldus, in de lan den van het Deutschtum, verder, over de vrij-
Natuurrecht uitmaken : de gerechtigheid, de vrijheid, de geüjkheid voor de wet ; in één bun del vereenigd nder Jen stelregel der harmo nie, vormen ze de rechtsidee in hoogeren zin, welke door haar dynamisch karakter, de aan passing aan de werkelijkheid verwezenlijkt. W ant ze geeft ons geen vormen met bepaal den inhoud, doch regulatieve beginselen, die het recht bezielen en fungeeren als ingeving, als doel, als zin van het recht, om het met X. Xxxxx te zeggen (11 ). Die beginselen zijn geen leege vormen doch krachten, welke de om standigheden beheerschen, en door dit con creet inwerken, zich voordoen in een verschij ningsvorm naar den tijd geschikt.
Onder hun invloed wordt in onze beschaving het individualisme overwonnen, en weer aan sluiting verkregen met de gemeenschap. Ook bij ons wordt veel gesproken over socialisatie van het recht (12 ). Deze vermaatschappelij king, Sw oboda kant zich kordaat tegen Xxx- xxx’x reine Rechtslehre — , zal, hoopt de auteur,
de verachting van het volk tegenover de ju ris
de aangehaalde theorie niet toe. Daar waar ze neerkomt op een aankleven aan vaste begin selen, zal bijval niet uitblijven. Het blijkt mz echter onvoldoende de dynamisatie van het recht te leggen in de bewoording van de rechtsformule, of zelfs in het rechtsbegrip. Door het ding te vervangen door zijn funktie bekomt men zeker meer zwier, gemak en losheid, zoo- als blijkt uit enkele bepalingen van het Oos tenrijksche burgerlijke wetboek (§ 26, § 285). Doch de verbetering is slechts tijd elijk : want de funktie verslijt ook, en daarenboven blijft de funktionneele rechtsformule, reeds op grond van de eenmaligheid van iederen voorrechtelij- ken toestand, zuiver statisch. Er ligt een feite lijke en logische tegenspraak tusschen den rechtsregel en zijn vermeende toepassing : deze kan, naar mij dunkt, alleen opgeheven worden door een dynamische opvatting van het
«gebruik» : de rechtsregel fungeert als model, w aarnaar de uitlegger zich heeft te richten, met
unseres Bürgerlichen Rechts, 1929.
3. der Traum des positiven Rechts (Arcta. Ziv. Prax., XV, 1931, bl. 81).
4. La société des Nations au-point de vue de la philosophie du droit international (Acad. Dr. Int., Rec. des Cours, 1932).
5. L’unification internationale du droit privé, 1927, bl. 119 volg..
6. Zustand und Fortschrrtte der Rechtsaneîei- chung in Amerika und Europa (Arch. & Recnts- und Wirtschaftsphil., XXV Bd, 3 H, April 1932, bl. 331-361).
7. Xxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxxxx, 0 Xx, xx. 69 volg..
8. Kritik der reinen Vemunft ; Rechtsiehie.
9. Zie X. Xxxxxxx : Xxxxx xxx Xxxxxxx, 0000.
00. Xxxxxxxxxxx xxx Rechtsphiiosophie, 1925, bl. 3.
11. Wirklichkeit des Rechts, bl. 31.
12. Zie b.v. Duguit, Xxxxxxxx, Xxxxxxxx ; verder Radbruch, Darmstaedter.
13. Abneigung gegen die Turisten, 1925.
14. Swoboda : Demokratie und Richtet , 1930.
15. Op cit., bl. 78.
16. Strafrechtswesen im Sowietstaate (Zeitschr. & die Ges. Strafrechtswes., 1930).
17. Contingences et régularités du droit positif, 1933.
18. Radbruch : Rechtsphiiosophie, 3e A., 1932.
rechtelijke beweging heen, met de bedoeling tot een volle overeenstemming te komen tus- schen recht en leven.
Meer bepaald, ziet Sw oboda de zwakte van
ons recht in zijn ontijdigheid : onze W ester- sche beschaving is een dynamische, gedreven
ten, reeds door Xxxxxxx, in 1925, aange klaagd (13) en door den tweeden deutschen Richtertag der Duitsche rechters in Tcheco- Slovakeie (1930) in ’t brandpunt der belang stelling gesteld, te keer gaan (14 ).
De Burgerlijke Aansprakelijkheid
in het Internationaal Privaat-recht.
niet door een nationale, wel door een wereld economie. Het recht moet denzelfden gang gaan. Te gelijker tijd met de toenadering op privaatrechtelijk gebied, — men herinnere zich
X. Xxx Xxxxxxx ( 0 ) , Xxxxxxx ( 0 ) , xxx Xxxxx- haupt (6 ) — , eischt het rythme van ons hui dig economisch leven een recht dat zich tot gedurige aanpassing plooit. Het Romeinsche recht, ontstaan uit een huishouding die alle veerkracht had verloren, Is, voor ons, onbruik baar, en w as het reeds sedert de Aufklârung (bl. 12 volg.).
Xxxxxxxx (7 ) heeft deze ontoereikendheid in een schril licht geplaatst, en het voormalige recht volledig veroordeeld. Sw oboda, die van geleidelijkheid houdt, gaat minder doortastend te werk, en zoekt eerst redding bij Xxxx (8 ) en b ij dezes volgeling, Xxxxx xxx Xxxxxxx, de schrandere opsteller van het Oostenrijksche burgerlijke wetboek (9 ) .
Zonder terug te keeren tot het starre Natuur recht, wiens uitvaart, bij gelegenheid, nog eens wordt gezongen (bl. 15 volg.), sluit hij zich aan b ij de grondbeginselen die, ook volgens Xxxxx on ( 1 0 ) , de blijvende w aarde van het
Het vertoog over de dynamiseering der rechtsbegrippen is minder geslaagd. In plaats van een algemeene theorie, krijgen we een toe passing der leer op twee gevallen, welke als voorbeelden worden aangehaald : de personen en de goederen (Sach e). De persoon (bl. 42) wordt, met Xxxxxxxx (15) en Zitelmann (16), opgevat als een éénheid van kracht en wil ; deze bepaling brengt gelijkstelling mede van den natuurlijken persoon en den rechtspersoon. De goederen worden eveneens funktionneel omschreven : alles w at van den persoon ver schillend is en tot het menschelijke gebruik dient. Moeilijkheden, die b ij ons oprijzen, ten aanzien b.v. van geestelijke goederen, of elek- trischen stroom, zijn door deze omschrijving geweerd ; anderzijds, omvat ze alle rechten die voorwerp van aanwerving en rechtelijk verkeer zijn (bl. 48 ), alsmede handelingen, ar- beidspraestaties, onpersoonlijke krachtbronnen in de m ate dat ze menschelijk bruikbaar zijn (bl. 4 9 ), en zelfs, gebeurlijk, onthoudingen (bl. 48) .Het vroegere recht van dingen (Kör- per) verrijkt zich met een recht van funkties en energieën : het voldoet aan al de eischen
De intensifieering der privaatrechterlijke ver
houdingen roept een immer stijgend aantal moeilijkheden in het leven voor dewelke een oplossing niet steeds onmiddellijk voor de hand ligt.
Deze moeilijkheden zouden kunnen uitge schakeld of minstens zeer sterk verminderd worden door een algemeen doorgevoerde uni ficatie, doch, in de huidige tijdsomstandighe den schijnt deze voor veelerlei gebied nog in ongenaakbare verten te liggen.
W a t echter niet uit het oog m ag verloren worden, is het feit dat de ontwikkeling van hef internationaal privaatrecht de wording eener latere unificatie in de hand werkt. Inderdaad, de niet te herleiden tegenstellingen in de w et gevingen die een huidige unificatie verhinde ren zouden, zullen geleidelijk omvormd wor den door een werderzijdsche wisselwerking in den schoot van het internationaal privaat recht ; en daar dikwerf de algemeene rechts principes de eenige gemeene basis der interna tionaal privaatrechtelijke stellingen zijn, leidt practisch het opstellen der rechtsregelen die er uit afgeleid worden, tot eene eenheid in op vattingen die het su bstraat vormen der weldra cultureel noodzakelijke unificatie. Unificatie veronderstelt natuurlijk een bestaande ver scheidenheid, en tusschen de verschillende wet gevingen spruit deze laatste niet zoozeer voort
uit afwijkende grondopvattingen dan wel uit
het nastreven van politieke, economische of so ciale doeleinden. De positieve wet is dus dik werf een belemmering voor de unificatie omdat men er niet gewillig afstand van doet. Daaren tegen in het internationaal privaatrecht bestaat er dikwerf niets, dus zeker geen verscheiden heid ; de vooropgestelde regelen moeten dus afgeleid worden uit de algemeene rechtsprinci pes, die naarmate ze de waarheid en gerechtig heid benaderen een ruimer geldigheidsgebied vinden zullen. Het formuleeren der principes zal bijgevolg een nationale differentieering voorkomen. Wanneer nu de wetgever nader hand toch positieve rechtsregelen wil uitvaar digen zal dit gebeuren met in achtneming van het reeds bestaande of zal hij eenvoudig deze bestaande stelreges bekrachtigen.
De uitbouw van het internationaal privaat recht is dus de eerste stap naar de unificatie.
Een kenschetsende toepassing dezer gedach ten vinden we in de internationale privaatrech telijke stellingen nopens de w ettelijke verant woordelijkheid en bijzonder de burgerlijke aansprakelijkheid die er uit volgt.
Het vraagstuk te weten volgens welke wet de verplichting tot schadevergoeding, die voortspruit uit een ongeoorloofde schadeberok-
* kening, moet geregeld worden werd vroeger in verschillenden zin op gelost; nu echter kan men
701
zeggen dat er op dit punt eenheid in opvattin gen bestaat en dat het algemeen aangenomen is dat de wetgever van het gebied op hetwelk de schadeberokkende gedraging zich voorge daan heeft, bevoegd is om de draagkracht de zer verplichting vast te stellen. Hiermede is dus het principe der verplichting vastgelegd ; men kan echter bezwaarlijk verder gaan daar de raming der schadevergoeding in vele geval len een daadzakelijke aangelegenheid is.
De verrechtvaardiging der keuze van den territorialen wetgever, benevens algemeene beschouwingen die we hier niet herhalen, rust op de volgende gronden: het geldt hier een wettelijke verplichting ; nu, op een bepaald ge bied heeft alleen de eigen wet kracht ; dus is deze wet alleen bevoegd om de gerechtelijke afdwingbaarheid voor te schrijven (cfr. Asser en Rivier in Clunet 1900, blz. 720). Hiermee is niet gezegd dat het principe uitsluitelijke be voegdheid van den territorialen wetgever abso luut is : het is inderdaad een der grondstellin gen van het internationaal privaatrecht dat de nationale wetgeving overal de rechten aan den persoon der staatsonderhoorigen verbonden, beheerscht en regelt in zooverre ze niet strij dig zijn met de internationale publieke orde van het land waar de vordering ingeleid wordt. Om deze reden wordt dan ook aangenomen dat, in geval de territoriale wetgeving de ver plichting tot herstel der schade niet voorziet, men nochtans ingevolge de bepalingen van den nationalen wetgever deze verplichting zou mogen opleggen (Poullet Droit, int. privé bei ge, uitg. 1928, bl. 398). Wanneer de twee par tijen van dezelfde nationaliteit zijn, mag even zeer de nationale wet ingeroepen worden. (Weiss, Traité de Dr. Intern, privé. IV. blz. 417).
Hoewel de stelregel der toepasselijkheid van dé nationale wet slechts als ondergeschikt voorkomt, toch moet men hem in nauw ver band stellen met het principe der bevoegdheid van de territoriale wet om zooveel mogelijk ontduiking en ongerechtigheid te voorkomen. Wanneer de territoriale wet het gepleegde teit niet als een delict zou aanschouwen, en de na tionale wet wel, dan mag b.v. een Belg voor eene in den vreemde berokkende schade tegen een anderen landgenoot, hier te lande, een vor dering in schadevergoeding inleiden. (Laurent. Droit civil international VIII 30). Dezelfde op lossing geldt in de tegenovergestelde opvat ting, namelijk in geval de nationale wetgeving het feit niet als delict zou bestempelen dan wanneer de territoriale wet er wel een delict zou in zien (Laurent, ib .). Doch deze vordering is niet mogelijk voor den staatsonderhoorige der territoriale wet ; aldus mogen vreemdelin gen voor een in hun land bedreven doch niet als delict omschreven feit tegen elkaar geen vordering inleiden in een ander land, waar dit
702
xxxx wel als delict zou omschreven zijn. In dit geval bevestigen zich de nationale en de terri toriale wet wederzijds ; eenheid die vereischte tot verplichting was volgens de Engelsche en Noord-Amerikaansche praktijk (Bar. Interna tionales Privatrecht-in Hollzendroïf 11,251).
Doch de vordering is ontvankelijk wanneer ze ingespannen wordt in het land waar de schadelijke daad gepleegd wordt en als delict volgens de terriotariale wet tot vergoeding ver plicht, zelfs wanneer de nationale wet niet een' verplichting voorzag.
Het is de eenvoudige toepassing van het principe der toepasselijkheid der terriotariale wet (Clunet 1900 blz. 720).
Asser en Rivier hielden voor (Clunet 1900. 721) dat deze vordering niet ontvankelijk zou zijn voor den nationalen rechter. Die oplossing is in tegenspraaak met deze verstrekt door Xxxxxxx en doet afbreuk aan het algemeen aan genomen principe van de toepasselijkheid der territoriale wet (cf. Diena, in Recueil des cours de 1’Académie de dr. int., 17 blz. 335).
Indien de partijen niet eenzelfde nationaliteit hebben, moet de toepasselijkheid der territq- riale wet nog verscherpt en in ondergeschikte orde de nationale wet van den dader ingeroe pen worden.
Wat nu de uitgestrektheid der vergoeding betreft, dit moet geregeld worden door de ter ritoriale wet en is bovendien over het algemeen een daadzakelijke kwestie. Hier doet zich de hinder eener voorafbestaande positieve wetge ving voor door de bepaling van art. 12 der in- leidingswet op het Duitsch B. W. dat luidt : Aus einer im Auslande begangenen unerlaubten Handlung können gege einen Deutschen nicht weitergehende Ansprüche geltend gemacht werden, als nach den deutschen Gesetzen be- gründet ist.
De omvang der aansprakelijkheid moet dus geregeld worden volgens Duitsch recht. Deze uitzonderlijke bepaling houdt geen rekening met toestanden voor welker beoordeeling de territoriale wetgever soms best bevoegd is. En zelfs in zake waardeering der bekwaamheid, uitvaardiging van vermoedens van aansprake lijkheid werd er beweerd dat het aan den terri torialen wetgever zou hooren schikkingen hier omtrent te treffen (von Bar. op. cit., blz. 251) doch deze opvatting wordt niet algemen bijge treden (cf. Poullet, op. cit., blz. 399). Uit dit alles blijkt duidelijk dat het principe van de toepasselijkheid der terriotriale wet de meeste voordeelen biedt ; het werd trouwens overge nomen in het ontwerp van de Bustarnante (Projecto de Codigo de derecho int. priv. 1925, art. 164) waarvan de omvorming tot wet een breed opgevatte unificatie zou beteekenen, en die voorwaar groot practisch nut zou leveren.
R. v. LENNEP.
703
BURGERLIJKE RECHTBANK TE BRUGGE
23 MAART 1933
Voorzitter : X. xx Xxxxxxxxxx.
BURGERLIJK RECHT. — UITSTEL VAN BE TALING. — ARTIKEL 1244 B.W. — HUURPRIJS.
— REDENEN. — VERBETERINGEN DOOR DEN HUURDER AAN HET VERHUURDE AANGE- BRACHT. — VERHINDERDE UITBATING. — WAARBORGEN VAN DE SCHULD. — ECONO MISCHE CRISIS.
PANDBESLAG. — VAN WAARDE VERKLA
RING MET VERDAGING DER UITVOERBAAR HEID.
Ingevolge artikel 1244 van het burgerlijk wetboek mag ae rechter uitstel van betaling veneenen ook voor betaling van huurprijzen.
Als gronden voor dit Uitstel kunnen aangenomen worden, de verbeteringen door den huurder aan het verhuurde goed aangebracht, de hinderpalen voor een goede uitbating, de waarborgen me de eigenaar behoudt voor de uiteindeiijhe beïaling, de economische crisis.
Een pandbeslag kan van waarde verklaard worden terwijl de uitvoerbaarheid ervan verdaagd wordt overeenkomstig het verleende uitstel van beta ling.
Aangezien bij mondelinge overeenkomst in dato 1 April 1932, xxxxxxx aan verweerder in pacht gegeven heeft voor negen jaren, mits ï 8.000 frank voor het eerste jaar en 20.000 frank voor de volgende jaren, een handelshuis gelegen te Blankenberge, Casinosiraat, 3, in gang nemende 1 April 1932 ;
Aangezien gezegde pacht betaalbaar is op voorhand op 1 April, 1 Juli, 1 October en 1 Ja nuari en dat de pachters in gebrek gebleven zijnde, den termijn vervallen den 1 October 1932 hetzij 5000 frank te betalen eischer den
28 October en 3 November is overgegaan tot de inpandbeslagneming der meubelen dienen de tot de stoffering en uitbating van het han delshuis ;
Aangezien luidens de mondelinge overeen komst gesloten tusschen partijen, het nalaten van betaling op vervaldag aanleiding geeft tot verbreking van de pacht acht dagen na ver valdag ;
Aangezien voor zooveel noodig hier dient opgemerkt dat deze bepaling voor niet be staande gehouden wordt ingevolge de wei van 30 Mei 1931 (art. 0000xxx X.X .) ;
Dat nochtans gezien de nalatigheid in het volbrengen van zijn verplichtingen, het met reden is dat eischer beslag heeft gelegd op het mobilair van het huis en de pachtbr euk vor dert met betaling van de achterstallige pacht ;
Maar dat het ten andere spruit uit de ver handelingen tusschen partijen, dat verweerder aan het goed groote onkosten heeft gedaan
sedert het intreden van de pacht, derwijze dat
704
c) al de onkosten van het tegenwoordig ge ding daarin begrepen de kosten van inbeslag neming enz. zullen vereffend worden mits af kortingen van 1000 frank te bepalen den 20n van iedere maand en voor de eerste maal den 20n April ;
3. zegt het pandbeslag regelmatig in vorm en inhoud ;
4. zegt dat xxxxxxx verweerder in gebrek is van de pachttermijnen, zoowel als de maande- lijksche afkortingen van 1000 frank te betalen, den middag van den achtsten dag volgende op den vervaldag het pandbeslag ongezet in uitvoeringsbeslag en tot alsdan opgeschorst, zijn uitwerksel zal hebben ;
Diensvolgens en voor dit geval, zegt dat alle de nog verschuldigde sommen onmiddsllijk eischbaar zullen zijn en om er de betaling van te bekomen beveelt dat er zal overgegaan worden tot de openbare verkooping van de inbesiaggenomen voorwerpen en dat de ver koopprijs zal betaald worden aan de verzoe ker tot beloop van zijne schuldvordering in principaal, intresten en kosten en beveelt dat deze verkooping zal geschieden ter plaats al waar dezelfde zich bevinden en op een anderen dag dan Zon- of marktdag ;
Zegt dat voor dit geval het mondeling huurkontrakt verbroken is in het voordeel van eischer en verplicht gedaagde het in huur ge nomen huis ter vrije beschikking van eischer te stellen binnen de 24 uren van de uitvoering van dit vonnis zooniet machtigt eischer om verweerders er buiten te zetten met al degene die er zich zouden bevinden en hunne niet aangeslagene goederen en voorwerpen ;
Verwijst gedaagde tot alle kosten,
Xxxxxx uitvoerbaar bij voorraad, niettegen staande alle verhaal en zonder borg.
BURGERLIJKE RECHTBANK TE ANTWERPEN
5e KAMER — 13 MEI 1932.
Voorzitter : X. Xxxxxxxx. Op. Min. ; X. Xxxx.
Pl. ; Mters L. Xxx xxx Xxxxxx en Van den herrew ege.
VERBINTENISSEN. — HUUROVEREENKOMST.
— VREEMDE MUNT.
Wanneer partijen in een huurcontract den huurprijs bepaalden in Belgische franken, doch overeen kwamen dat, in geval de waarde van den frank zou stijgen tegenover de waarden van het pond- sterling op het oogenblik der muntstabilisatie, de huishuur in evenredigheid zou gewijzigd worden, is het pond enkel een maatstaf waarvan men zich zou moeten bedienen bij een eventueele waarde verandering van den frank. Een waardevermin dering van het pond, niet begeleid door een waardevermindering van den frank, heeft geen invloed op den huurprijs.
RECHTSPRAAK
indien pachtbreuk werd toegestaan de eige naar van deze verbeteringen alleen zou genie ten en het hem mogelijk zijn zou zijn eigen dom voort te verhuren aan derden mits groo-
De Meyer t / Broes. ^
Aangezien aanleggers aan de Rechtbank
HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL
9e KAMER — 14 JUNI 1933.
Voorzitter : M. de Lichtervelde.
Raadsflieeren : MM. Dujardin en Boucquey.
Adiv. Gen. : X. Xxxxxxx.
Pl. : Mters M atthys en Xxx xxx Xxxxxx.
KORTGEDING. — ONDERHOUDSGELD. — VOORLOOPIG KARAKTER.
Een bevelschrift van den voorzitter der rechtbank van eersten aanleg zetelende in kortgeding, dat aan een der beide echtgenooten de betaling van een onderhoudsgeld aan den anderen echtgenoot oplegt, heeft een voorloopig karakter en is en kel van kracht tot op het oogenblik dat er een definitieve uitspraak nopens dit onderhoudsgeld door de bevoegde rechtbank kan geveld worden. Het niet betalen van het onderhoudsgeld na dit tijdperk is niet strafbaar ingevolge art. 2 der wet van 14 Januari 1928.
Op. Min. en X. Xxxxxxxxx t / H. Sturlen.
Aangezien de betichting is gesteund op het bestaan eener veroordeeling uitgesproken op 6 December 1929 door den heer Voorzitter der Rechtbank van eersten aanleg van Antwerpen, zetelende in kortgeding ; dat deze, ingevolge rekwest, ingediend door de burgerlijke partij, betichte voorloopig heeft verwezen aan deze laatste wekelijks 300 fr. te betalen voor on derhoudskosten, in afwachting « dat de be voegde rechtbank ten gronde zou beslissen », het rekwest verder melding bevattende dat ver zoekster een geding in scheiding van lijf en goederen tegen haren echtgenoot wilde inlei den, en reeds bij vertoogschrift, gericht tot den Voorzitter der Rechtbank op 29 November 1929, die proceduur had aangevangen ;
Aangezien zoowel de bewoordingen zelf van het bevel van kortgeding als de wetsvoor schriften, die betrekkelijk eischen van zulken aard de gerechtsbevoegdheid regelen, wel bij brengen dat de aldus tusschengekomene uit spraak geenszins duurzame regeling van een pensioenrecht bevat, maar dat zij alleen het karakter heeft eener beslissing van tusschen-
tijdige kracht (art. 268 van het B.W . en art. 878 van het wetboek van burgerlijke rechts pleging), enkel geldig zoolang belanghebben de niet kan aanzien worden als hebbende den tijd gehad de gewone rechtbank over hare vraag naar voorraad te doen uitspreken (zie
P. B. V° « Séparation de corps et divorce » en V° « xxxxxx xxxxxxx xxxxxx » Xxx 000, 000 en 449) ;
Aangezien de burgerlijke partij niet beweren kan hare actie in scheiding van lijf en goederen sedert December 1929 niet te hebben kunnen voortzetten en, hetzij ter gelegenheid dier ac tie hetzij bij afzonderlijke daging, haar vraag tot onderhoudspensioen voor de bevoegde rechtbank te herhalen ; dat zooveel te min kan worden uitgelegd dat zij verwaarloosd heeft zulks te doen, dat zij, sedert, tegen eene vraag van echtscheiding zich heeft verweerd (dagvaarding van 30 Juni 1930) en herhaal delijk is verschenen daar waar op duurzame wijze nopens haar recht op voorraad kon wor den beslist ;
Aangezien uit die beschouwingen volgt dat het vervolg tegen betichte gericht zoowel als de besluiten der burgerlijke partij die zich bij dit vervolg heeft aangesloten, ongegrond zijn, dat immers het bevel van kortgeding van 6 De cember 1929 — naar hetwelk betichte zich overigens heeft gedragen tot October 1930 — allerminstens had opgehouden van kracht te zijn den 30 Juni 1930, zoodat, om de schikkin gen ervan niet te hebben nageleefd tusschen 1 October 1930 en 1 Juni 1931, betichte niet strafbaar is, op voet van artikel 2 der wet van
14 Januari 1928 ;
Om deze redenen :
Het Hof, alle tegenstrijdige besluiten ver werpende, doet het eerste vonnis te niet, en, opnieuw uitsprekende, zegt dat de feiten, be tichte ten laste gelegd niet bewezen zijn en verzendt hem kosteloos van het vervolg ; ver klaart de burgerlijke partij in hare besluiten ongegrond en ze afwijzende van haren eisch veroordeelt ze tot de kosten van eersten aan leg en tot deze van beroep, beloopende in ’t geheel 104 frank.
teren pachtprijs, hetgeen nadeel zou berokke nen aan verweerder en aan eischer eene on verschuldigde verrijking zou verschaffen ; dat er ook niet geloochend is dat er belangrijke werken uitgevoerd werden in de onmiddellijke nabijheid van het verhuurde goed, hetgeen toch wel in eene zekere mate de uitbating verhin derd heeft ; daarbij dient gezegd dat de schuldvordering van eischer niet het minste gevaar loopt daar ze gewaarborgd is door een aanzienlijk mobilair van groote waarde, en eindelijk dat de economische crisis die vooral heerscht in de badplaatsen nog dient in acht genomen te worden om te beslissen dat eene stipte nakoming van de pachtvoorwaar- den niet kan toegepast worden en er in het belang van beide partijen aan verweerder bij toepassing van artikel 1244 B.W. een termijn dient verleend te worden om hem toe te laten de tot heden verschuldigde som te betalen ;
Dat voor het overige de pachtovereenkomst blijft bestaan en moet nageleefd worden, dat de inbeslagneming die regelmatig is in den vorm en ju ist ten gronde dient behouden te worden, maar alleenlijk uitvoerbaar zal zijn in geval verweerder in gebreke blijft de ver plichtingen hierna bepaald te volbrengen en namelijk de verschuldigde sommen te betalen op vervaldag of ten laatste des middags van den achtsten dag na vervaldag ; dat dit laat ste geva’, indien het zich voordoet pachtbreuk medebrengt ;
Om deze redenen :
De Rechtbank, gehoord den heer Xxxxxx, substituut-Procureur des Konings in zijn eens luidend advies, alle andere besluitselen ver werpende als ongegrond, zegt voor recht dat :
1. de pacht aangegaan tusschen partijen voor loopig zijn uitwerksel zal hebben ; 2. dat de achterstallige sommen tusschen partijen te be talen en begrijpende
a) de vervallen pacht ;
b) de som van 1967,20 frank, zijnde het sal do van eene jaarlijksche storting van 3967,20 frank die moest plaats grijpen den 1 Oogst 1932 voor werken ten bedrage van 19.836 fr. uitgevoerd door xxxxxxx aan het verhuurde
vragen te beslissen dat zij gerechtigd zijn hunne huishuur van 3000 fr. sedert October 1931, maandelijks te verminderen in de mate dat het Pond Sterling zou gedaald en de Bel gische frank zou gestegen zijn, dat bijgevolg verweerster zou veroordeeld worden tot de te rugbetaling der te veel betaalde bedragen ;
Aangezien volgens huurceel, geregistreerd, aanleggers van verweerster in huur namen een handelshuis gestaan en gelegen te Antwerpen, Xxx Xxxxxxxxxxxxxxxx, 73, aan den maande- lijkschen prijs van 3000 fr; dat in art. 2 van dit huurceel werd bedongen : « de prijs van 3000 fr. is bepaald op de huidige waarde van den frank, t.w. een Engelsch Pond gelijk aan
175 fr.; in geval van stijging van den frank, zal de huishuur in evenredigheid veranderd worden » ;
Aangezien aanleggers gelden doen dat het inlasschen dezer bepaling voor doel had den huurprijs in Engelsche munt te berekenen, maar te betalen met eene evenredige hoeveel heid Belgische franks, vermits door gemeld huurceel den huurprijs af te meten was tegen eene bepaalde waardeverhouding tusschen de Engelsche en Belgische Munt ;
Aangezien dit stelsel niet kan aangenomen worden en in tegenstrijdigheid is, zoowel met den geest als met de bewoording van het huur- contrakt ;
Aangezien partijen eene verbintenis aangin gen waarbij de betalingen in de nationale munt waren voorgeschreven, nadat die nationale munt gedurende verschillende jaren het voor werp was geweest van aanhoudende waarde verminderingen, die als onmiddellijk gevolg hadden den economischen toestand te beïn vloeden met de kost van al de levensnoodwen- digheden te doen stijgen ; dat na een eerste mislukte poging tot stabilisatie, er eindelijk in 1926 zekere maatregelen werden getroffen waarbij de Belgische frank werd gestabili seerd bij definitieve en wettelijke waardever mindering en gelijk gesteld aan een zeker ge wicht goud, onafhankelijk van alle andere mun ten, maar in feite het 175ste deel van het En gelsche gouden Pond Sterling vertegenwoor digende ;
705
Aangezien sedert 1926 gezegde stabilisatie voor uitwerking had den Belgische frank van alle verdere ongestadigheid te vrijwaren ; dat daarom ook partijen, wanneer ze in 1930 con- tracteerenden den huurprijs vaststelden in Bel gische franks ter waarde en op basis aangeno men door de stabilisatie, hetzij in feite : 175 fr. voor een Pond Sterling ;
Aangezien zoodoende partijen geenszins hebben bedongen dat den huurprijs in Engel- sche munt was vastgesteld, maar integendeel den huurprijs in Belgische gestabiliseerde franks hebben voorgeschreven, zooals overi gens het contrakt het duidelijk zegt in art. 2 :
« de huur is bepaald op 3000 fr. per maand » en « deze prijs van 3000 fr. is bepaald op de huidige waarde van den frank » ;
Aangezien deze beschouwingen reeds doen uitschijnen dat de bewering van aanleggers als zou de huurprijs maandelijks moeten worden afgemeten tegen de waardeverhouding tusschen de Engelsche en Belgische munt on juist is, vermits de eenige maatstaf door par tijen aangenomen om de huur gebeurlijk te doen herzien, niet anders is als de waarde van den frank zelve ;
Aangezien het contract in onbetwistbare be woordingen zulks bevestigt : « in geval van stijging van den frank zal de huishuur in even redigheid veranderd worden » ; wiiden partijen hierdoor beduiden dat in geval van daling van het vergelijkingspunt, van het Pond Sterling de huur ook zou herzien worden, omdat met die daling noodzakelijkerwijze de stijging van den frank moest gepaard gaan ? Voorzeker niet en wel om reden dat partijen de gebeur lijke daling van het Pond Sterling niet hebben voorzien, het niet voorzien konden daar het als een onveranderlijk vergelijkingspunt was aangenomen en eindelijk de daling van het Pond Steriing-papier van geen invloed zijn kon op de uitvoering van hun contract ;
Aangezien partijen zeker niet hebben voor zien dat eene munt die wettig beheerd was door de « gold exchange Standard » zou in waarde verminderen ; te midden van zoovele benarde economische toestanden en zoovele verschillende nationale munten die tengevolge van den wereldoorlog hunne waarde zagen vallen, te niet gaan of verminderen, kwam En geland in April 1925 terug tot de « Gold Ex change Standard act » van dewelke zij gedu rende den oorlog tijdelijk had afgezien ; van dit oogenblik af kon wederom als vroeger elke Pond Sterling bankbrief bij de bank ox Eng- land uitgewisseld worden tegen een gouden Pond « Souvereign » ; gansch de wereld door weiden, .de.handelszaken in Pond Sterling be handeld ju ist om de gebeurlijke koersverliezen der andere munten te vermijden ; de waarde van het Pond Sterling was wettig gelijk ge steld met het goud en niemand kon toen voor zien dat voor economische redens, welke in het verschiet nog niet eens opdaagden, deze wettige gelijkstelling nogmaals zou verdwij nen ;
Aangezien moest men zelfs aannemen dat zulke gebeurtenis mogelijk te voorzien was, nog zou men moeten beslissen dat partijen ze niet hebben kunnen of willen voorzien, de ver gelijking met het Pond Sterling om de waarde van den frank te bepalen bij het sluiten van het contract was overgenomen aan de wette lijke stabilisatie, het was de vergelijking met het Pond Sterling zooals het toen bestond on der het beheer van de « Gold Exchange Xxxxx xxxx act », het was een gouden onveranderlijk vergelijkingspunt waar noodzakelijkerwijze partijen hun toevlucht toe namen om zich zel ve te vrijwaren tegen de wisselvalligheid van andere munten en vergelijkingspunten ; ze kon den hun doel niet bereiken als met de waarde der munt waarin het contract gesloten werd en waarin ze wisselvalligheid voorzagen ie be palen door een standvastig vergelijkingspunt, eene munt die wettig gelijk stond met het goud en aan geene ongestatigheden was blootge steld ;
Aangezien hieruit volgt dat partijen, eens dat ze het Pond Sterling goud als vergelij kingspunt gekozen hadden, hun contract of hun rechten niet kunnen beinvloed zien door de scheiding van het Pond Sterling goud en papier, het eerste altijd blijvende bestaan ne vens het andere dat zijne waarde gedeeltelijk heeft verloren, alleenlijk door het intrekken der verplichtende uitwisselbaarheid in goud ;
Aangezien eindelijk deze daling van het Pond Sterling papier geene evenredige stijging van den frank heeft teweeg gebracht en zon der werkelijken invloed is op de economische toestand van ons land waar het contract is gesloten en moet uitgevoerd worden ; partijen door een volledige goudstandaard als maat staf te kiezen hebben de huur onderworpen aan de waarde van den frank der stabilisatie, een zeker gewicht goud vertegenwoordigende ; deze waarde kan alleen stijgen hetzij door ver betering van ambtswege waarbij zekere maat regelen door de regeering zouden getroffen worden om aan de Belgische munteenheid eene meerderwaarde in goud gewicht toe te ken nen, hetzij door eene wereldsche feitelijke ver betering waardoor op de finantieele wereld markten aan den gestabiliseerden xxxxx eene grootere aankoop- of ontlastingkracht zou worden toegekend als deze der stabilisatie ;
Aangezien geene dezer gebeurtenissen zich heeft voorgedaan, de frank zoowel in het land
706
als in het buitenland heeft de waarde behou den welke hem in 1926 is toegekend geworden;
Om deze redenen :
De rechtbank, alle andere besluiten verwer pende ;
Xxxxxxx den heer Xxxx, substituut-procu- reur des Konings in zijn eensluidend advies in openbare zitting gegeven,
Wijst aanleggers aï van hunnen eisch als ongegrond ;
Veroordeelt ze tot de kosten van het geding.
POLITIERECHTBANK TE VILVOORDE
9 JUNI 1933.
Politierechter : M. Vliebergh.
Pleiters : Mters Olbrechts en Cerckel.
BEVOEGDHEID. — OVERTREDING OP HET VERKEER DIE VERWONDINGEN HEEFT VER OORZAAKT. — BEVOEGDHEID VAN DEN POLI TIERECHTER.
De politierechter is bevoegd om te oordeelen over een daad van overtreding van de reglementen op het verkeer, zelfs indien deze daad tegelijker tijd een wanbedrijf daarstelt.
J. De Laet t / X. Xxxxxxx.
Feiten :
Door geregistreed exploot van deurwaarder xxxxx Xxxxx te Antwerpen in dato zeven en twintigsten April 1900 drij en dertig, heeft aan legger den verweerder rechtstreeks doen da gen voor de Politierechtbank des kantons Vil voorden, zetelende in zijn gewone zittingszaal, Xxxxxxxxxxxxx, 00, op Vrijdag twaalfden Mei 1933, te negen ure voormiddag, om :
Aangezien in dato 28 Juli 1932, rond 18 ure, aanlegger zich langsheen de baan van Brussel naar Mechelen per rijwiel in de richting van Mechelen begaf ; dat hij gebruik maakte van den veloweg ; dat bij het inkomen van het dorp te Sempst de veloweg van links naar rechts verlegd is met eene tusschenruimte van ongeveer vijftig meter, zoodat aanlegger ge noodzaakt was den steenweg, welke aldaar eene breedte heeft van tien meter, schuins over te steken ; dat aanlegger die normale bewe ging met de vereischte voorzichtigheid voltrok en op zulke wijze dat de autogeleiders, welke uit de richting van Brussel kwamen, hem reeds
°P grooten afstand konden bemerken; dat aan- legger, op het oogenblik dat hij reeds de baan was overgestoken, door het autovoertuig van verweerder langs achter werd aangereden en medegesleurd op een tamelijk grooten afstand, met het gevoig dat hij deerlijk gekwetst werd, zijne kleederen gescheurd en zijn fiets bescha digd ;
Aangezien rechtstreeks gedaagde, gebruik makende van den openbaren weg, dit niet deed met aandacht en voorzichtigheid ; dat hij zijne snelheid niet zoodanig regelde dat zij niet ge vaarlijk was voor het publiek noch hinderend voor het verkeer ; dat hij, geleider zijnde van een voertuig, niet meester bleef van zijne snel heid en deze niet regelde derwijze voor zich eene vrije ruimte te laten ten einde zijn voer tuig stil te houden bij het voorkomen van eene hindernis ; dat hij aldus in overtreding kwam met de bepalingen van artikels 1 en 3 van het Koninklijk Besluit van 26 Oogst 1925, hou dende algemeene verordening op de politie van het vervoer en het verkeer ;
Aangezien door zijne handelwijze, recht streeks gedaagde aan aanlegger eene schade berokkende welke op dit oogenblik voorloopig kan vastgesteld worden op tien duizend frank, namelijk voor totale werkonbekwaamheid van 1 Oogst 1932 tot 29 Januari 1933, voor gedeel telijke blijvende werkonbekwaamheid, geschat op 40 %, voor pijn en smarten, voor onkosten van dokter, beschadiging van zijn fiets en klee deren, waarover in den loop van het geding verrechtveerdiging zal worden gegeven ;
Daarom :
Rechtstreeks gedaagde zich te hooren ver- oordeelen, nadat het Openbaar Ministerie de toepassing der wet zal hebben gevraagd, en de Rechtbank op dien eischt zal beslist heb ben, tot het betalen aan rechtstreeks dagende partij eener som van tien duizend frank, ten titel van voorraad op schadevergoeding.
Daarenboven eenen geneesheer deskundige te hooren aanduiden, welke door de rechtbank zal gelast worden het slachtoffer te onderzoe ken en in een beredeneerd en geschreven ver slag den graad der blijvende werkonbekwaam heid van het slachtoffer zal bepalen om, na de nederlegging van dit verslag, te besluiten zoo als het behooren zal.
Rechtstreeks gedaagde zich te hooren ver- oordeelen tot de kosten van het geding en hooren verklaren dat het vonnis, voor wat de schadevergoeding aangaat, zal uitvoerbaar zijn niettegenstaande verzet of beroep en zonder borg.
Vraag gesteund op de hierboven aangehaal de redenen en alle middelen te doen gelden in den loop van het geding.
De Rechtbank :
Gezien de rechtstreeksche dagvaardiging, insgelijks beteekend aan het Openbaar Minis
707
terie volgens geregistreerd exploot van deur waarder Courtois van Vilvoorde in dato vier den Mei 1900 drij en dertig ;
Gehoord : de getuigen in hunne verklarin gen ; het Openbaar Ministerie in zijn korten inhoud en zijne besluitselen ; Meesters Xxx xxxxxxx en Cerckel voor de rechtstreeks dagen de partij en rechtstreeks gedaagde partij, in hunne middelen en besluiten ;
Aangezien de dagende partij vraagt dat de gedaagde partij zou veroordeeld worden voor overtredingen voorzien door art. 1 en 3 van het Koninklijk Besluit van 26 Oogst 1925, en des- gevolgend haar zou worden toegewezen de schadevergoeding, die het rechtstreeks gevolg is van de kwetsuren opgeloopen bij deze over tredingen ;
Aangezien de gedaagde partij, in limine litis, opwerpt dat de Politierechter niet kan bevoegd zijn, daar het bewezen is door de beweringen in de dagvaarding opgeschreven dat de dagen de partij, zware kwetsuren heeft opgeloopen en dus de feiten een wanbedrijf zouden daar- stellen, waarover enkel de Boestraffelijke Rechtbank bevoegd is om uitspraak te doen.
Over de bevoegdheid :
Aangezien het geding, volgens dagende par tij, steunt op de overtredingen van art. 1 en 3 van het Koninklijk Besluit van 26 Oogst 1925 waarmede wordt bedoeld dat gedaagde, ge bruik makende van den openbaren weg dit niet deed met aandacht en voorzichtigheid, alsook de snelheid van zijn voertuig niet heeft gere geld, derwijze dat hij kon stilhouden in te genwoordigheid van een hinderpaal ;
Aangezien de overtredingen voorzien door het Koninklijk Besluit van 26 Oogst 1925 aan de bevoegdheid der Politierechters worden overgedragen door art. 2 van de wet van 1 Oogst 1899 gewijzigd door de wet van 1 Oogst 1924 ;
Dat, weliswaar, indien door het onderzoek wordt uitgewezen, dat dezelfde feiten, een wanbedrijf daarstellen, de politierechter vol gens art. 160 van het Wetboek van strafvor dering, de zaak naar de Procureur des Konings moet verzenden ;
Dat nochtans dit artikel enkel van toepassing kan zijn, indien geene bijzondere wet, de be voegdheid van de Politierechtbank voorschrijft;
Aangezien nog dient aangestipt dat indien alle overtredingen van het verkeersreglement aan het oordeel van den Politierechter onder worpen — art. 2 wet van 1 Oogst 1899 — dit nochtans niet uitsluit de tusschenkohist van den Procureur des Konings, die ook zou kun nen vervolgen op grond van art. 418 en vol gende van het Strafwetboek, indien de omstan digheden het meebrengen ;
Aangezien daaruit volgt dat de Politierecht bank bevoegd is, ratione materiæ, om over het geschil uitspraak te doen.
Over den grond :
Aangezien de feiten de volgende zijn :
De wielrijder, dagende partij, reed op het wielrijderspad dat links van de baan ligt — richting Vilvoorde-Mechelen ; dit pad ein digt aan den ingang van het dorp Sempst ; de wielrijders moeten dus daar de straat over steken om, zooals alle gebruikers van voertui gen, den rechterkant van de straat te benutti gen ; tijdens die beweging is de wielrijder ge vat geworden door een auto komende uit de richting Vilvoorden ;
Aangezien over deze feiten geene betwisting is ontstaan tusschen dagende partij en gedaag de, maar dat hunne meeningen uiteenloopen over de omstandigheden van de aanrijding, onder andere : de dagende partij beweert dat ze reeds den rechterkant van den weg had be reikt, hetgeen volgens haar is bewezen door het feit dat het rijwiel zijn linker pedaal afge rukt was en dat een schoen en een bloemtuil
— behoorende aan dagende partij — in de goot van de straat langs den rechter kant lagen ; waartegenover gedaagde partij doet opmerken dat de dagende partij het oversteken der baan niet met de noodige voorzichtigheid heeft ge daan, daar zij dit deed tusschen twee autos die naar Mechelen reden, en de auto van ge daagde partij — de tweede — heeft willen voorbijsteken ;
Aangezien het verhoor der getuigen de over tuiging gegeven heeft dat het ongeval wel is gebeurd in de omstandigheden hierboven aan gegeven, ’t is te zeggen, dat de wielrijder het oversteken van den steenweg had voltrokken, toen hij werd gevat langs achter door den auto ; het rijwiel is links gevallen, waardoor de linkerpedaal is gebroken ; de bloementuil viel rechts in de goot, en de wielrijder bleef hangen tusschen het spatbord en den verkoe- ler van den auto ;
Aangezien de autobestuurder die van Vil voorden komt en het dorp Sempst nadert, al zijne aandacht moet wijden aan de hinderpa len die zich kunnen voordoen voor zijn voer tuig, onder andere moet hij in ’t oog houden de auto die voor hem rijdt, alsook den bocht, zich bevindende aan den ingang van het dorp, en die zeer gevaarlijk is ; dat het dus wel mogelijk is, zelf aan een zeer voorzichtig auto- geleider, niet te bemerken dat van den linker kant een wielrijder komt om de straat over te steken ;
Aangezien de wielrijder, integendeel, eene groote onvoorzichtigheid heeft begaan, met de straat over te steken zonder zich te vergewis
708
sen of hij dit zonder gevaar kon doen ; dat dient opgemerkt dat dagende partij, die het rijwielpad verliet — en 't is zonder belang te onderzoeken of het rijwielpad daar op zijn eind was of niet — om den anderen kant van de straat te nemen, zich eerst en vooral diende te overtuigen of dit kon gebeuren zonder gevaar; dat dit zeker niet het geval is geweest en dat men met zekerheid kan zeggen, dat de nabij heid van een auto — er waren er twee zooals gedaagde partij beweert — zich voortspoeden de in dezelfde richting als de wielrijder, op zich zelf een voldoende aanwijzing voor gevaar daarstelde, om de dagende partij aan te zetten tot voorzichtigheid en tot een oogenblik wach ten vooraleer de straat over te steken ;
Aangezien verder niets bewijst dat de ge daagde partij zou gereden hebben met over dreven snelheid of eene andere onvoorzichtig heid zou hebben begaan.
Door deze redenen t
De Rechtbank verklaart zich bevoegd, maar zegt dat de overtredingen voorzien door art. 1 en 3 van het Koninklijk Besluit van 26 Oogst 1925, ten laste van Janssens gelegd, niet be wezen zijn en de vraag tot schadevergoeding ongegrond is.
Veroordeelt de rechtstreeks dagende partij tot de kosten van het geding vereffend op drij honderd en vier frank 75 centiem.
Aldus gedaan en uitgesproken in openbare zitting door de Rechtbank van Politie des kan tons Vilvoorden op het Vredegerecht, alwaar zetelden MM. Xxxx Xxxxxxxxx, Vrederechter, Voorzitter ; H. Xx Xxxxxx, Ambtenaar van het Openbaar Ministerie en M. Xxx xxx Xxxxxx, kommies-griffier.
NOTA : Zie contra : Boetstraff. Rechtbank Xxxxxxx, 00 Juli 1932. Rev. Gén. Ass. Resp. 1933, n° 1167 ; Soignies 4 Juli 1931, Rev. Gén. Ass. Resp. 1933 n® 1166.
Vergelijkt de studies in de Revue Gén. Ass. et Resp. verschenen : X. Xxxxxx, Essai de rap pel aux principes de l’indivisibilité en matière pénale (1933 N° 1147); Xxxxx Xxxxxxx, De la compétence du Tribunal de Police pour statuer sur une infraction de roulage liée à un délit de blessures dont il n’est pas saisi. (1933 Nü1146).
WERKRECHTERSRAAD TE ANTWERPEN
KAMER VOOR BEDIEN DEN — 26 MEI 1933
V oo rzitter: M. Roosens. Bijzitter : Mter Vlietinck.
Pl. : Mters J. De Prêter en Deckers.
WERKNEMER. — WERKTOESTELLEN HEM TOEBEHOORENDE. — SLEET. — POGING TOT ONEERLIJKE MEDEDINGING. — VRIJWILLIGE STAKING. — GEEN REDEN TOT DOORZEN DING.
De sleet of de waardevermindering van werktuigen die aan den werknemer toebehooren moet niet door den werkgever gedragen worden.
Een vrijwillig gestaakte poging tot oneerlijke me dedinging is geen reden tot opzeg.
Reusens t / Soc. Coopérative «La Commerciale Moderne».
Gezien het tusschenvonnis in dato van 13 Fe bruari 1932 ;
Gezien het verslag van den xxxx X. Xxxxxx aangesteld als deskundige door gemeld vonnis in dato van 12 October 1932 ;
Gezien de processen verbaal van getuigen verhoor in dato van 21 April en 3 Mei 1933 ;
Aangezien wat den eisch rakende bescha digde toestellen betreft, welke volgens het des kundig verslag van den xxxx Xxxxxx eene waardevermindering hebben ondergaan van fr. 4417.—, er aan te merken is dat aanlegger zich zijn werktuigen zelf moest aanschaffen ; dat, volgens de gebruiken, de werknemer in staat voor de sleet van het arbeidsgerief dat hem toehoort, hetgeen gelijkvormig is met het grondbeginsel res perit domino ;
Aangezien weliswaar verweerster nut ge trokken heeft uit het gebruik, door aanlegger, van gezegde toestellen, maar dat zulks het geval is met alle patroons wier werknemers hun gereedschap medebrengen en in den dienst van den werkgever gebruiken ;
Aangezien eindelijk aanlegger de voorwer pen waarvan sprake ook voor eigen doelein den heeft gebruikt, zelfs, zooals verder gezegd, in een der vakken welke verweerster zich in de overeenkomst niet had voorbehouden ;
Aangezien in deze omstandigheden de eisch betreffende de waardevermindering van aan leggers toestellen niet gegrond is- ;
Aangezien wat den eisch tot schadevergoe ding aangaat, er uit het getuigenverhoor van
21 April 1933 gebleken is dat aanlegger eene poging tot oneerlijke mededinging heeft ge pleegd, in de zaak Xxx X... en de genomen photo heeft vernield, verklarende in die om standigheid het hoofd te hebben verloren ;
Aangezien eene poging tot oneerlijke mede dinging niet als zware fout kan beschouwd worden als grond eener onmiddellijke doorzen ding bijzonderlijk wanneer, zooals hier het ge val is, de dader der poging haar doel vrijwil
709
lig laat missen — in strafzaken sluit eene vrij willig gestaakte poging tot misdaad of wan bedrijf, waarvan het doel vrijwillig gemist wordt, de strafbaarheid uit (S.W . art. 51) ;
Bibliographie
710
711
nies is een dergenen die haar trachten te bevrijden uit den greep van het formalisme om haar den weg te wijzen naar de studie der sociale werkelijkheid.
Nadat Xxxxxxx ons de meeningen te kennen
Mededeelingen
712
Aangezien bijgevolg de eisch tot schadever goeding als gegrond voorkomt :
Om deze redenen :
De Werkrechtersraad, alle andere of tegen strijdige besluiten verwerpende, veroordeelt verweerster te betalen aan aanlegger ten titel van schadevergoeding de som van 3500 fr., met de gerechtelijke intresten en 1/ 3 der kos ten des gedings ;
Wijst aanlegger af van het overige van zij nen eisch en legt hem de 2/ 3 der kosten ten laste.
Ingezonden Bijdragen
DE PANDGEVING DER NOMINALE ACTIEN
Xxx geeft men nominaal actiën in pand ? Artikel 1 der wet van 5 Mei 1872 op de pan
den antwoordt : « Wanneer de pand gesteld
is gelijkvormig de wijzen aangenomen in han delszaken voor den verkoop van gelijkaardige voorwerpen. »
En dit antwoord geldt ook in burgerlijke zaken, want het is niets anders dan de inbe zitstelling.
De vraag komt dus hierop neer : Xxx ver koopt men nominaal actiën ?
Het antwoord : artikel 43 der wet op de vennootschappen : « De afstand gebeurt bij eene verklaring van overdracht ingeschreven in het register der nominaal actiën, gedagtee- kend en geteekend door den afstanddoener en den afstandeling alsook volgens de regels voor overmaking der schuldvorderingen gesteld door artikel 1690 van het burgerlijk wetboek.»
Er zijn dus twee middelen van overdracht : de inschrijving voor overdracht in het sociaal register, de beteekening gelijkvormig artikel 1690. (Cass. 3 Dec. 1896 : Pas. 1897. I. 35 ;
X. X. 0000, 000 ; 11 Juli 1889 : Pas. 1889. I.
275 ; X. X. 0000, 0000 ; 26 Dec. 1851 : Pas.
1851. I. 324 ; B. J. 1851, 33 ; Xxxxxxx 00 Dec.
1889 : Pas. 1890. II. 88 ; B. J. 1890. 985 ;
21 Dec. 1882 : Pas. 1883. II. 243 ; B. J. 1883.
473 ; Luik 18 Dec. 1895 : Pas. 1896. II. 117 ;
B. J. 1896. 346).
Nochtans werd anders gevonnisd :
De bepanding van actiën of nominaal aan- deelen in eene burgerlijke kolenmaatschappij wordt verwezenlijkt door de overmaking in de registers der maatschappij en niet bij betee kening van den pandschuldeischer aan die in stelling. (Cass. 29 Oct. 1886 : Pas. 1886'. I.
362 ; Xxxxxxx 00 April 1885 : Pas. 1885. II.
200 ; J. T. 1885. 772).
Die beslissing is in tegenstrijd met artikel
43 der wet op de vennootschappen.
Men zal voorzichtig handelen met tevens als de overdracht de afgave te vergen der bewij zen van inschrift.
* * *
Ziehier de formuul van dagvaarding om de overmaking van pandstelling te verwezenlij ken.
Aangezien mijn aanzoeker in leening heeft gegeven aan den eersten gedaagde eens som van 10.000 fr. op voorwaarde dat hem in pand zouden bezorgd worden vijf nominaal actiën der Brouwerij ....... , naamlooze maatschappij, tweede gedaagde ;
Gezien dat, gesommeerd bij exploot van deurwaarder X ... de overdracht voor pand der actiën in te schrijven, de tweede gedaagde tot heden heeft nagelaten zulks te doen ;
Gezien dat, om de regelmatigheid van zijnen pand te hebben, de aanzoeker de overdracht voor pand in het register der nominaal actiën moet bekomen ;
Gezien dat, indien de eerste gedaagde geen regelmatige pandstelling bezorgt, hij verval len dient verklaard van den termijn, in toepas sing van artikel 1188 van het Burg. Wetboek ;
Dagen den pandschuldenaar de Brouwerij ......
om hem den eersten gedaagde te hooreh ver wijzen de overdracht van pand van vijf nomi naal actiën op zijnen naam bij de naamlooze maatschappij Brou w erij ....... te bezorgen ; bij gebrek zulks te doen binnen de acht dagen der beteekening van het tusschen te komen vonnis hem van het voordeel van termijn ver vallen te hooren verklaren ; bijgevolg hem te hooren verwijzen te betalen de som van .......
in principaal en van ....... in intresten, met de rechterlijke intresten ; haar, de tweede ver weerster te hooren verwijzen in haar register der nominaal actiën nevens de vijf actiën, in geschreven op naam van den eersten verweer der, te vermelden dat zij voor pand overge maakt zijn aan den aanlegger en de melding te doen teekenen en dagteekenen van de twee verweerders; bij gebrek zulks te doen binnen de acht dagen van de beteekening van het tus schen te komen vonnis, te hooren zeggen dat zij verantwoordelijk zal staan voor het gebrek van overdracht. Kosten ten'laste der verweer ders. Elke vraag geschat tegen iederen ver weerder op 10.000 fr.
I. DE GLAS.
XXXXXX XXXXXXX : X. XXXXXXXX EN DE DUIT
SCHE SCIOLÖGIE. (Uitgave «Excelsior», Brug ge, 208 blz.).
Xxxxxx Xxxxxxx is stellig een van de meest actie- ven onder de jonge Vlaamsche intellectueelen. Zijn buitengewone vruchtbaarheid heeft in de laatste ja- ren de algemeene aandacht op hem gevestigd. Hij beweegt zich hoofdzakelijk op het terrein der socio logie, een gebied dat in de Vlaamsche wetenschap nóg zoo volstrekt braak is blijven liggen ; en het is dan ook met zeer groote vreugde dat wij het werk zien gedijen van dezen jongen geleerde, niet alieen omdat het de wetenschappelijke belangstelling in Vlaanderen leidt op paden welke zij tot nog toe niet betrad, doch vooral omdat het werk van Xxxxxxx een wetenschappelijke aanwinst is van onbetwist bare waarde.
Het laatste werk dat van zijn hand verscheen is een uitvoerige uiteenzetting van de leerstellingen van den Duitschen socioloog Xxxxxxxx. Het is voor zien van een voorrede van Xxxx. Xxxx Xxxxxxx, hoogleeraar aan de Universiteit van Parijs, die er al de verdiensten van in het licht stelt.
In de sociologische litteratuur is er geen aantrek kelijker onderwerp dan de studie van het werk van Xxxxxxxx, die een der pioniers geweest is van de Duitsche sociologische wetenschap en die in zijn werk definitief enkele van de groote principieele onderscheidingen heeft vastgelegd waarmee alle so ciologische arbeid steeds rekening zal moeten hou den. De uiteenzetting van zijn sociologische opvat tingen voor belangstellenden, in Vlaanderen en Ne derland, was dan ook een uitmuntend idee. Doch de groote verdienste van het werk van Xxxxxxx ligt er vooral in, dat hij zijn studie niet bepaalt bij de uiteenzetting van de opvattingen van Toennies, doch dat hij deze plaatst midden in het groot ka der van de moderne Duitsche sociologische weten schap, dat hij de invloeden onderzoekt w.elke op Toennies’ gedachtengang hebben ingewerkt en dat hij vooral nagaat wjgïke invloed van dit werk is uitgegaan en welke reacties het heeft teweeg ge bracht. Zoo wordt het boek van den schrijver een beknopt overzicht van heel de sociologische Duit sche litteratuur der laatste jaren, zooals we die in de Nederlandsche wetenschappelijke letterkunde nog niet bezaten.
Naar klassieke methode is het eerste hoofdstuk van het boek gewijd aan de levensbeschrijving van Xxxxxxxx, leven van onverdroten werkzaamheid, leven van veeï strijd en van veel miskenning, doch dat heelemaal beheerscht was door de wetenschap pelijke passie, door den drang om de structuur van het gemeenschapsleven te doorgronden.
De naam van Xxxxxxxx alleen brengt iedereen on- middelijk voor den geest de beroemde onderschei ding tusschen «Gemeinschaft» en «Geselischat't», ter men die tevens de titel vormen van zijn meest ge kend werk. Het is dan ook terecht dat Xxxxxxx aan de theorie van deze onderscheiding een uitvoerig hoofdstuk heeft gewijd. De eeuwige vraag of de so ciale eenheid bestaat vóór zijn deelen ofwel of ze slechts uit deze deelen samengesteld is, wordt vol gens Toennies opgelost door de onderscheiding
« gemeenschap » en « maatschappij », de gemeen schap zijnde de oorspronkelijke verhouding tusschen individuën, gesteund op liefde en genegenheid,waar van de familie het volmaakste type is en van den anderen kant de maatschappij zijnde een «zuiver verstandelijk concept» gegrondvest op de noodza kelijkheid van een bestaan. Alvorens de uitwerking van deze onderscheiding bij Toennies na te gaan, stelt schrijver een onderzoek in naar de wijsgeerige en wetenschappelijke ideeën van Xxxxxxxx en naar de intehectueele invloeden welke hij heeft onder gaan, waarbij vooral deze van Xxxxxx en Xxxx dienen aangestipt. Schrijver geeft ons dan op zeer beknopte doch degelijke wijze de inzichten weer van Toennies over gemeenschap en maatschappij. Het huisgezin waar collectieve voortbrengst en ver bruik heerscht, de landelijke cultuur, de middel- eeuwsche stad, die respectieflijk berusten op de eendracht, op gelijkaardige zeden en op den eere- dienst, zijn gemeenschappen waarvan de leden ge bonden zijn door werkelijke en natuurlijke banden. Hoe uiteenloopend de elementen dezer groepen ook wezen, toch blijven ze in de gemeenschap verbon den. In de maatschappij, daarentegen, staan de ele menten essentieel gescheiden tegenover elkander. Elkeen staat in een toestand van spanning tegen over de anderen. Gemeenschappelijke goederen zijn slechts een fictie. De maatschappelijke eenheid ver werkelijkt zich in het groot-stadsleven en in het nationaal leven en berust op ruiling, kontrakt ; de verhoudingen zijn er juridisch en het vreedzaam samenkven wordt er in stand gehouden door den Staat.
Het is in dit kader dat bij Toennies heel het sociaal gebeuren wordt gesystematiseerd. De on derscheiding van Toennies is aanleiding geweest tot uitgebreide polemiek. Wat er ook over gezegd werd, ons lijkt ze een van de blijvende aanwinsten die de sociologische vorsching wist te veroveren : de natuurlijke banden, de belanglooze samenwerking, de liefderijke opoffering in de beperkte « gemeen schap » zullen steeds van gansch anderen aard zijn dan de economische en juridische verhoudingen in de « maatschappij ». Deze onderscheiding ligt aan de basis van alle sociologischen arbeid, elk socioloog dient er tegenover stelling te nemen en het is daar om ook zoo gelukkig dat Xxxxxx Xxxxxxx, naar aan leiding van de uiteenzetting van Xxxxxxxx’ werk deze begrippen scherp in het licht heeft gesteld.
De theorie van Xxxxxxxx heeft warme aanhangers gehad en is voor een groot deel de grondslag van
de moderne Duitsche sociologie. Doch ze had ook bekampers zooals Xxxxxx Xxxxx, die het natura listisch wereldbeeld van Xxxxxxxx bestrijdt en de sociale werkelijkheid verlrïaart als de emanatie van metaphysisch-religleuse krachten. Talrijke andere so ciologen wenden de begrippen van Toennies aan en te midden van hun wijzigingen en voorbehouden erkennen zij, zooals o.a. Xxxxxxxx het deed, de on. betwistbare waarde er van. Xxxxxxx heeft zijn studie op dit punt zeer beperkt : graag zagen wij hem in een volgend geschrift uitvoeriger terugko men op de verwerking van Xxxxxxxx’ ideeën in de hedendaagsche sociologie.
Het volgend hoofdstuk van het boek is gewijd aan de omschrijving van het object der sociologie bij Toennies en aan de uiteenzetting der te gebrui ken methode. Is de sociologie een zuivere feiten- wetenschap zooals Xxx Xxxxx het voorheeft. Alhoe wel de stellingsname van Toennies niet duidelijk is, dient hij gerekend te worden bij diegenen die hoofd zakelijk op positieve wijze, met het oog voortdu rend op de sociale werkelijkheid, de maatschappe lijke verschijnselen bestudeeren. Xxxxxxx vindt hier gelegenheid in enkele bladzijden de oneindige discussie over de methode te schetsen waarin zich thans de Duitsche sociologen verwarren ; hij doet terecht uitschijnen hoe de sociologie als proefveld dient voor aüerlel psychologische, natuurweten schappelijke en metaphysische opvattingen, Toen*
geeft van de voornaamste hedendaagsche Duitsche sociologen, over de plaats welke de sociologie in neemt in een voîledig systeem der wetenschappen, wijdt hij een bijzonder hoofdstuk aan de verhou ding tusschen sociologie en psychologie en toont aan in welke groote mate de meest Duitsche socio logen door de psychologische onderzoekingen xxxxx xxxxx zijn geworden. Volgens schrijver is echter de tijd van het psydhologisme uit en zijn de sociale verschijnselen bijzondere wezenheden met eigen wettelijkheid die een wetenschappelijke verklaring vergen welke de psychologie onmachtig is ons te leveren, hoe groot hare verdiensten in het verleden ook mogen geweest zijn.
Het hoofdstuk dat de lezer van ons blad wel het meest zal intereseeren is datgene gewijd aan de rechtssociologie.
Wij krijgen hier een beknopte samenvatting der theorieën van Xxxxxxx, Xxxxx, Xxx Xxxxx en een uiteenzetting van de verklaring welke Toennies geeft van het natuurrecht, verikiaring die aanleunt bij zijn onderscheiding tusschen gemeenschap en maatschappij. Toennies besluit tot de verandering van het formeel natuurrrecht in een materieel na tuurrecht waarbij hij wijst op den invloed van het socialisme en déze begroet als de terugkeer naar een gemeenschapsrecht.
Eindelijk besluit het boek met een reeks stellin gen waarin schrijver belangrijke persoonlijke op merkingen aangaande het werk van Xxxxxxxx doet gelden. Verschillende tekortkomingen van Toennies worden in het licht gesteld : de tegenstelling tus schen zijn rationalisme en zijn gemeenschapsnei- ging, zijn doorgedreven materialistische opvatting, zijn gebrek aan belangsteling voor het wezen van het godsdienstige. Xxxxxxx bepleit eindelijk met overtuiging de noodzakelijkheid in de sociologie de zuivere theoretische studie en de enkel practische belangsteling juist te doseeren ten einde deze we tenschap tot vruchtbaarheid te kunnen brengen.
Wanneer men het boek van Xxxxxxx heeft door gewerkt is men er gelukkig om dat het een jong Vlaamsoh geleerde is die dit uiterst belangrijk on derwerp heeft behandeld, die onze wetenschappe lijke cultuur op nieuwe wegen leidt en die brcede horizonten opent voor onze studeerenden.
Van den anderen kant heeft men tegelijker tijd een eenigszins beklemmend gevoel van onbehage lijkheid. Het is geen aangelegde tuin waardoor men gewandeld heeft, men heeft zich een weg moeten banen door een oerwoud. Het werk bevat een onaf zienbare meenigvuldlgheid van namen, citaten, ti tels, die het u voor de oogen doen schemeren. De figuur van Xxxxxxxx verdwijnt grootendeels in de massa der rondom hem fladderende sociologen, ter wijl wij er van den anderen kant ook geen syste matische uiteenzetting der Duitsche sociologie heb ben. Het boek is al te zeer geschreven in een weten schappelijke roes ; men voelt te veel hoe de schrij ver met begeesterend enthousiasme uit den onein- digen rijkdom der Duitsche sociologie met gulzige handen neemt en grijpt en in den ruiker dien hij ons aanbiedt zijn bloemen en netelen willekeurig gemengd. Het boek wil teveel geven. Het is te over laden met namen en aanhalingen. « Qui ne sut se borner » zegde de oude Boileau, doch Xxxxxxx zegde het ons duidelijker voor onzp tijd in de inlei ding tot zijn « Die Grenzen der Naturwissenschaft- I lichen Begriffsbildung » : « Besonders in xxx Xxxxxx xxxxxx besitzen wir eine Menge umfangreicher Schriften, die zum weitaus gröszten Teil aus Refe raten und Kritiken anderer Ansichten bestehen, und
in denen nur kleine Bruchstückë uns die eigene Meinung ihrer Verfasser geven ».
Dit is een bezwaar dat Xxxxxxx op het hart dient gedrukt te worden, daar het te jammer zou zijn dat met zijn talent, met zijn kennis en met zijn werk kracht hij overhaastig werk zou voortbrengen dat niet zou zijn van blijvende waarde. Hij is een zoo precieuse kracht voor onze Vlaamsche wetenschap pelijke cultuur dat deze niet bij gebrek aan maat zou mogen teloor gaan.
Nadat ik het boek over Toennies geïezen had, herlas ik toevallig een paar opstellen van Stein- metz. Grooter contrast kan men zich moeilijk voor stellen. Van den eenen kant een warrelend door- eenkrioelen van gedachten en wetenschappelijke ge gevens, van den anderen kant de kristalheldere, rus- stig-klare betoogtrant, met dien wonderbaren een voud en die bevattelijkheid, waartóe slechts diege nen komen die alles doorgrond en alles begrepen hebben. Ook Xxxxxxx kan nog heel wat nut trekken uit de Nederlandsche wetenschappelijke methode en traditie.
Dit alles dient gezegd te worden in het belang van den schrijver en in het belang van zijn werk, waarvan zooveel te verwachten is. Want, welke ook onze bezwaren mogen wezen tegen indeeling van de stof en behandeling van het onderwerp, toch dient er gezegd dat het boek van Xxxxxxx in zeer groote mate de eigenschap bezit de nieuwsgierig heid te prikkelen, dat het opwekt tot wetenschap pelijke studie, dat het diegenen die er kennis van nenien er levendig toe aanzet zich verder in te werken in die wereld der Duitsche sociologische wetenschap, waarop Xxxxxxx in zijn boek zoo tal rijke vensters opent.
Het is zoo begrijpelijk dat, in een land van we tenschappelijke armoede als het onze, een schrijver, die de weelde van elders in zich heeft opgenomen, ons teveel ineens wil geven, ons vol ongeduld een geestelijken rijkdom wil mededeelen. Wij kunnen
£00r dezg bedoeling en voor deze generositeit slechts innig dankbaar zijn.
Xxxx XXXXXX.
Rechterlijk leven
RECHTERLIJKE ORDE
Bij koninklijke besluiten van 15 Juni 1933 : Is, op hun verzoek, ontslag verleend :
Aan den heer Xxx Xxxxx (H.), uit zijn ambt van rechter in de rechtbank van koophandel te Antwerpen.
Hij is gemachtigd tot het voeren van den eere- titel van zijn ambt ;
Aan den heer Xxxxxxxx (A.-M.-L.), uit zijn ambt van griffier van het vredegerecht van het kanton Borgworm.
Hij mag zijn aanspraak op pensioen doen gelden en is gemachtigd tot het voeren van den eeretitel van zijn ambt ;
Is tot deurwaarder bij de rechtbank van eersten aanleg te Tongeren benoemd, de heer Copis (V.- L.), candidaat-deurwaarder te Borgloon, ter ver vanging van den heer Xxxx, die als zoodanig af* treedt,
VLAAMSCH RECHTSGENOOTSCHAP TE LEUVEN
1932-1933
Deze vereeniglng, een van de oudste Vlaam sche academische vereenigingen te Leuven, werd in 1886 opgericht door de Vlaamsche studenten, die zich in hun eigen taal wilden oefenen op het gebied van de rechtsweten schap, de rechtspractijk, de wetenschappelijke discussie en de welsprekendheid. De vergade ringen werden achtereenvolgens voorgezeten door Xxxx. X. Xxx Xxxxxxxxx, later door Prof. Schickx, Prof. Xxxxxxxxx ; — sinds 1919 door Prof. Xxx Xxxxxxx, thans bijgestaan door Prof. Collin. In 1923 werden de vroegere leden, nu werkzaam in de magistratuur, de balie, het notariaat, enz. gegroepeerd tot een vereeniging van oud-leden die, alle twee of drie jaren, in den Zomer, een algemeene vergadering belegt.
In den loop van het Academisch jaar wer den door de studentenafdeeling veertien zittin gen gehouden. Het internationaal Recht kwam vooreerst aan de beurt met een voordracht van Prof. Xxx Xxxxxxxx (Gent) over het Pro bleem der Europeesche Minderheden. Allerlei onderwerpen van actueelen of van weten- schappelijken aard werden verder, in den loop van het jaar, behandeld :
Op het gebied van het strafrecht : voor drachten over de gevangenis te Gent (J. De- spot), de gevangenis te Leuven (R. Philips), de passioneele misdaden (X. Xxxxxxxxx) ; uit stappen werden ingericht naar de gevangenis te Gent en naar de inrichtingen voor de mis dadige jeugd te Hoogstraten.
Op het gebied van het burgerlijk recht en het administratief recht voordrachten over : de wet van 1931 betreffende de bescherming van monumenten en landschappen (Fr. Xxx Xxxx- lie) ; de contractueele vrijheid (adv. Xxx xxx Xxxxxx, Leuven) ; de natuurlijke verbintenis (X. Xxxxxxx) ; de wet van 20 Juli 1932 over de wederzijdsche rechten en verplichtingen van de echtgenooten (X . Xxxxxxx) ; de orde van de geneesheeren (X. Xxxxxxxxx) ; de wettelijké regeling van het beroep van geneesheer (J. Xxx Xxxxx) en de wettelijke verantwoorde lijkheid van den geneesheer (adv. Xxxxx, Xxxx xxxxxx) ; de verantwoordelijkheid van den automobilist bij gratis vervoer (X. Xxxxxx).
Bovendien werden er door de studenten, le den van de vereeniging, drie processen gepleit: een strafzaak (X. Xx Xxxx en X. Xxxxxx), een arbeidsongeval (Fr. Meert en X. Xxxxxx), en een burgerlijke zaak : verantwoordelijkheid van den huurder wegens brand (X. Xxxxxxxx en X. Xxxxxxx).
Op Zondag, 21 Mei, had de algemeene ver gadering van het Rechtsgenootschap plaats, waar, voor een publiek van Vlaamsche juris ten, oud-studenten en studenten, het vraagstuk van het afbetalingscontract in het Belgisch recht werd behandeld door de heeren advoca ten X. Xxxxxxx (Leuven) en R. Xxx xx Xxxxx (Antwerpen) en de lex ferenda in Nederland door Prof. Hermesdorf (Leuven en Nijmegen). Dit zeer actueele onderwerp gaf aanleiding tot een, belangrijke bespreking.
Vlaamsche Juristen
leest en verspreidt de Vlaamsche weten schappelijke rechtsliteratuur ! !
Xxxx. Xx. Xxxxxx XXXXXXXXX : Beginselen van het burgerlijk Recht :
Deel 1. De Verbintenissen (2de druk).
» 2. De Erfenissen.
» 3. Schenkingen en testamenten.
Xxxx. Xx. Xxxx XXXXXXXX : Het Huwe- lijkskontrakt.
Xxxx. X. Xxxxx XXXXXXXXX : Beginselen van het Belgisch Handelsrecht :
Deel 1. Handelsdaden — Kooplieden —
Handelsovereenkomsten : Verkoop, pand en warrant — Contracten met de Handelsagenten — Handelsef fecten - Bankverrichtingen, Checks
" en rekenlngen-courant.
Deel 2. Vennootschappen.
Xxxx. Xxxx XXXXXXXXXX : Dictionnaire français-néerlandais des Termes de droit.
(3de uitgave).
Xxxx Xxxx XXXXXXXXXX : Formulierboek van burgerlijke rechtsvordering.
X. XXXXX en X. XX XXXX : Belgische Strafwetten.
Air. X. XXXXXXXXX : Welk is mijn Recht?
Erfdienstbaarheden.
Xxxx. Xx. Xxxxx XXX XXXXXXX. : Wat eigenaar en pachter van ons Pachtrecht behooren te weten. (2de uitgave met de medewerking van Xx. Xxxxx XXXXXX).
X. Xxxxx XXXXXX : De Staatsinrichting van België : Beginselen van grondwettelijk Recht en van administratief Recht. (Met voorrede van Xxxx. X. Xxx Xxxxxxx). 2de druk.
Idem : Het Belgische Gemeenterecht. Sa menstelling, inrichting en bevoegdheid
der Gemeentebesturen.
Mr. J. M. XXXX : De Politiemachten der Burgemeesters. (2de uitgave).
Drukk. «Dh V l i j t », uitgever C. V. Gerwen Nationalesireat, 4$, Antwerpen — Telefoon 390.03